September, tijd van het grote zwijgen
Wie van vogels houdt, heeft zijn oren in lente en zomer gespitst, want aan vogelzang is veel te genieten. Maar wat heeft september nog te bieden, wanneer de tijd van het grote zwijgen in de natuur begint? In ieder geval een kans om in een gesprek echt te luisteren naar die ander. Zonder te worden afgeleid en zonder het onvermijdelijke „Wat zei je ook alweer?”
Op een verjaardag, een receptie, of zomaar ergens op straat. Dan kan het me zomaar gebeuren dat ik stilstaand verdwaal. De weg kwijtraak in de woordenbrij om me heen. En ik er niet aan ontkom te reageren met: „Sorry, wat zei je ook alweer?” Want dat verdwalen (dat begint met áfdwalen) gebeurt als ik met iemand sta of zit te praten en ik om me heen een gesprek hoor dat veel interessanter is of over iets gaat wat me raakt. Met mijn ogen blijf ik in ”ons gesprek”, met mijn oren en gedachten ben ik weggelopen, sta ik een eindje verderop. Nou ja, wat die ogen betreft: ik dénk dat die niet meegaan het gesprek uit, maar dat zou zomaar wel kunnen gebeuren.
Hoe oogt een blik als de aandacht eruit weg is? Dat is nog niet zo simpel om te beschrijven, maar iets van een lege cocon komt in de buurt.
Waarom ik dit weet? Omdat ik geregeld tegenover iemand sta of zit die interesse veinst, maar allang is afgehaakt. Ik hoor het aan zijn reactie – „Wat zei je ook alweer?” Zinnen worden steeds algemener, en haken nog nauwelijks aan bij wat is gezegd. Ik zie het aan ogen: die dwalen weg, zoeken naar andere contacten, of ze kijken me niet-begrijpend aan.
Slopend is het om iemand tegenover je te hebben die aandacht speelt, maar in werkelijkheid afstand toont – praten tegen een lege cocon is gemakkelijker.
Er is nog een plek waar ik mezelf betrap op een veelvuldig „Wat zei je ook alweer?” Dat is buiten. Niet zomaar buiten, maar in het voorjaar en de vroege zomer, de tijd dat vogels van zich laten horen. Een lentebos of zomerweide is vanwege dat zingen en fluiten als een drukbezochte receptie of verjaardag. Waar niet één, maar tientallen gasten me verleiden tot een overstap in aandacht en willen dat ik een afvallige gesprekspartner word.
Wie met mij in mei of juni een wandeling maakt die is gewaarschuwd: snijd geen serieuze onderwerpen aan, praat niet over financiële zaken, kom niet met persoonlijke sores, want de kwaliteit van mijn adviezen is nul. Een liedje in de verte, of een deuntje dichtbij degradeert mijn aandeel in een gesprek tot een gedachteloze woordenbrij, met geregeld die ene vraag ertussendoor: Wat zei je nu precies?
Hoe dat komt? Iemand die iets met vogels heeft, neemt geen genoegen met een vogelkoor als decoratie op de achtergrond. Dat koor moet uiteenvallen tot een veelheid aan solisten, elk met een eigen naam en verhaal. Voor een wandelaar mag het geheel (aan vogelzang) dan meer zijn dan de delen, een vogelaar redeneert andersom en luistert om zo te zeggen analytisch.
Het gáát ook ergens over, vind ik, zodra vogels zich zingend aan me opdringen. Hoor ik mijn eerste braamsluiper van dit jaar? Klinkt daar het krassige liedje van een grasmus? In de verte zit een tuinfluiter! Of is het een zwartkop?
Nu staan vogelaars bekend als mensen die vakantiedagen opnemen en stad en land afreizen zodra ergens een dwaalgast of bijzondere exoot is opgedoken. Met z’n allen op een kluitje, uitgerust met indrukwekkende telescopen en turend naar een bijzonder vogeltje ergens in een struik – dat is het beeld, en het zijn vooral de media die bij het ontstaan ervan een rol spelen.
Voor mij is iedere vogelsoort bijzonder (nou ja, bijna dan, want bij spreeuw, houtduif en huismus aarzel ik). Toch is het waar: wie van vogels houdt, doet dat zonder reserves en geheel volgens een regel van ware liefde, zoals die ook in de mensenwereld geldt: je hoeft niet bijzonder te zijn om bijzonder te worden gevonden.
Dat neemt niet weg dat er verschil is in beleving. Als ik in februari de eerste zanglijster hoor, word ik intens blij van zo’n heraut van de lente. Het knisperliedje van de heggenmus heeft hetzelfde effect.
Naarmate het voorjaar verder openbloeit spits ik extra mijn oren om uit het zuiden teruggekeerde zangertjes te begroeten: tjiftjaf, fitis, zwartkop, tuinfluiter, grasmus, braamsluiper, nachtegaal, en noem al dat kleine grut maar op.
Is het enkel liefde voor vogels die hier speelt? Een beetje eigenbelang is niet uitgesloten. Bij het horen of zien van sommige soorten bijvoorbeeld. Vogels bleken bij uitstek geschikt om luikjes in mijn herinnering te openen, en vroegere waarnemingen weer te laten herbeleven.
Zo blijft de roep van een boomklever voor mij verbonden aan een wandeling door een donker beukenbos, ergens in de Zwitserse Alpen, het zal zo’n veertig (!) jaar geleden zijn. Het typische „tjeunk, tjeunk, tjeunk” klonk boven mij, en op een wonderlijke manier is dat toen in mijn herinnering ingeprent – in die omgeving en op dat moment. Waarom het geluid van die ene vogel daar en toen? Wat maakte mijn beleving daar dusdanig ontvankelijk voor die roep dat het een onuitwisbare herinnering is gebleven?
Het mysterieuze van zo’n herbeleving bleek toen ik andere vogelwaarnemingen in mijn jeugd wilde oproepen: dat lukte niet, of slechts een beetje. Wie dus denkt recht te hebben op herbeleving van zijn eigen kind-zijn, of met een gedachtetrucje in die beleving denkt terug te keren, die riskeert een gesloten deur. Een beetje gênant voelt het wel: loop ik om het kind in mezelf heen te drentelen, terwijl dat mij op afstand houd!
Afleiding genoeg om dit soort teleurstellingen te boven te komen. Soms denk ik: wat valt er eigenlijk buiten nog te beleven, als je aan deze ongekende variatie aan vogelzang voorbijgaat. Wat een rijkdom als je er wel oor voor hebt gekregen.
Inmiddels staat september voor de deur en dat betekent dat het grote zwijgen in de natuur is begonnen. Nee, er valt nog genoeg te horen, het gesjirp van krekels bijvoorbeeld. Maar als het om vogelzang gaat wordt het stiller. Het overweldigende koor van de lente lijkt ontbonden. De leden gaan hun eigen weg, lichtelijk uitgeput na een intensieve tijd van bekvechten en broeden, stilletjes rondscharrelend tussen het gebladerte. Veel zangertjes doen dat niet zomaar als tijdverdrijf, maar als voorbereiding op de grote terugtocht naar het zuiden. Omdat die stilte al in augustus zich aandient is dat extra zuur: de zomervakantie valt deels samen met dat grote zwijgen. Juist toen er nog volop tijd was om naar vogels te luisteren hielden die al hun snavel.
Gelukkig maar dat het er bij dit koor wat ongedisciplineerd aan toe gaat, en de ene vogel wat langer doorzingt dan de andere. Zo raakt de vink geregeld verward in de seizoenen, en begeleidt hij verwende vogelaars met zijn heldere vinkenslag richting de uitgang van het zangseizoen.
En zo zijn er meer vogels die het afscheid vertragen: een geelgors weet soms niet van ophouden, een tjiftjaf die zijn snaveltje blijft roeren. En dan is er nog het roodborstje, dat met zijn of haar melancholische liedje (de vrouwtjes zingen ook) mij op weg helpt richting de herfst.
Juist die spaarzame toegiften in september maken het de moeite waard om al wandelend of fietsend te blijven luisteren. Waardoor het zomaar kan gebeuren dat in deze tijd van zwijgen toch een gesprek even stokt en weer op gang komt met „Sorry, wat zei je ook alweer?”