Afgeweken
Maleachi 3:7a
„Van uwer vaderen dag af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet bewaard.”
Menselijke instellingen zouden moeten gehoorzaamd worden, in deze nacht voor Christus’ komst. En dat met verwerping van Gods wetten. Een eigenwillige godsdienst moet worden ingevoerd, en Gods wil zou niet gehoorzaamd worden. Men zou van God vervreemde overpriesters en andere priesters hebben, die niet van God verkoren, maar hun ambten met geld gekocht hadden. Men zou de leden der kerk zware lasten opleggen om te dragen. Het zou zijn: gebod op gebod, regel op regel, een menigte van slachtoffers en brandoffers. Maar dit zou het geweten niet kunnen reinigen van dode werken. Dit offerbloed zou de zonde niet kunnen wegnemen. Zij bleven zo onder die harde dienst in vreze des doods, heel hun leven.
De troost uit Gods Woord zou in deze nacht weggenomen worden, doordat men de waarheid zou verdraaien en verkeerd uitleggen. Degenen, die zich daartegen zouden verzetten, werden gestraft. Waarlijk, het zal zijn een duisternis waarin het wild gedierte van zo’n kerkbestuur het leven van de zielen der oprechten beroofden.
Dat dit alles geschiedde kort voor de komst van Christus, is gemakkelijk te bewijzen. Zie maar eens hoe het gesteld was ten tijde van de profeet Maleáchi. Hoe de Heere daar spreekt tegen de priesters. God noemt hen verachters, beschuldigt hen, dat zij des Heeren Tafel verontreinigen, dat zij het blinde, kreupele en kranke aan God opofferden. Zij waren van de weg afgeweken. Zij hadden anderen doen struikelen in de wet, het verbond hadden zij bedorven!
Ds. Cornelis van den Oever, predikant te Rotterdam
(”Feeststoffen verklaard in 20 leerredenen”, 1969)