RIVM: Delta-variant geen specifiek probleem voor zelftesten
De kans om met een zelftest een coronabesmetting op te merken is bij de Delta-variant net zo groot als bij eerdere varianten van het virus, denkt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het verschil tussen virusvarianten zit vooral in het zogeheten S-eiwit van het virus. „Veruit de meeste antigeensneltesten zijn gebaseerd op het N-eiwit, dat minder varieert”, legt een woordvoerder van het instituut uit.
Goedgekeurde antigeentesten, waar de zelftesten toe horen, „pakken de Delta-variant gewoon op, omdat het N-eiwit vergelijkbaar is met dat van andere varianten”, aldus de woordvoerder.
Het komt voor dat mensen met een zelftest een negatief resultaat krijgen en daarna met een PCR-test van de GGD alsnog positief testen. De meest logische verklaring daarvoor is dat PCR-testen veel gevoeliger zijn en al bij een kleine hoeveelheid virusdeeltjes een positief resultaten geven.
Antigeentesten zijn minder gevoelig. „Vooral als er weinig virusdeeltjes aanwezig zijn is de antigeentest vaak negatief. Helemaal in het begin van de infectie zijn er nog weinig virusdeeltjes. Later in de infectie neemt het aantal virusdeeltjes weer af, dan is iemand ook niet besmettelijk meer”, legt het RIVM uit. Het instituut becijfert op basis van onderzoeken naar zelftesten dat de betrouwbaarheid daarvan in de praktijk varieert tussen de 58 procent en 78 procent. „Er is dus een gerede kans dat iemand een negatieve testuitslag krijgt terwijl die persoon wél besmet is met SARS-CoV 2 en het virus mogelijk op anderen kan overdragen.”
Zelftesten zijn alleen bedoeld voor mensen zonder klachten, benadrukt het instituut steevast. Dat ziet de testen als een „aanvulling waarmee anders onopgemerkte besmettingen opgespoord kunnen worden”.