Een goede provocatie stimuleert tegenpartij
Vrijheid van meningsuiting is geen vrijbrief voor schofferen. Een goede provocatie kan echter nodig zijn om het publieke debat op gang te brengen, stelt drs. Alexander von Schmid.
Theo van Gogh ging een andere weg en overschreed grenzen. Nu Nederland enigszins is hersteld van de schok en de verontwaardiging die de weerzinwekkende moord op Theo van Gogh opriep, is het tijd voor enige nuchterheid. Van Gogh werd in veel analyses opgeworpen tot een verdediger of zelfs kampioen van het vrije woord. Verbazingwekkend. Er zijn goede redenen om te beweren dat hij het vrije woord juist op de pijnbank heeft gelegd.
In de oude martelpraktijk van Europa bestonden er twee handelwijzen die in zekere zin elkaars tegenpool vormden. Aan de ene kant was er de ”Spaanse laars”, die om de voet van de gemartelde werd aangebracht en met behulp van schroeven kon worden verkleind. Aan de andere kant was er de techniek waarbij de gemartelde via touwen aan handen en voeten zover mogelijk werd opgerekt.
De wijze waarop met het vrije woord wordt omgegaan in bepaalde moslimlanden en gemeenschappen kunnen we vergelijken met de Spaanse laars. De vrije meningsuiting aldaar wordt ingesnoerd, verstikt en kapot gedrukt. De manier waarop in Nederland de laatste tijd het vrije woord werd gebezigd, met name door Theo van Gogh, lijkt meer op die andere marteltechniek. Het doelbewust via aanhoudende provocaties en beledigingen de grenzen van de vrije meningsuiting aftasten, overschrijden en oprekken, is toch echt geen verdediging van het vrije woord.
Tussen deze twee uitersten van insnoering en oprekking, ligt (zo zou Aristoteles zeggen) een gulden midden: een wijze en verantwoordelijke omgang met het vrije woord.
Debat
Betekent dit nu dat we niet meer mogen provoceren in Nederland? Jazeker wel. De provocatie kan een probaat middel zijn in een debat dat niet goed van de grond komt. Ik gebruik het ook wel eens bij mijn ethiekcolleges om „de tongen wat los te maken.” Maar ook hier moeten we een gulden midden aanhouden. Aan de ene kant is er de krachteloze provocatie die niets tot stand brengt en aan de andere kant is er de provocatie die ”de andere partij” tot algehele razernij brengt en dus haar doel helemaal voorbij schiet. Een goede provocatie echter motiveert de andere partij om aan de discussietafel te komen. Daar kan er redelijk en zo objectief mogelijk wordt gediscussieerd, op voet van respect en gelijkheid.
Wanneer ik echter ook aan de discussietafel maar doorga met provocaties en beledigingen, zoals van Gogh deed, dan ben ik niet meer met een redelijke discussie bezig. Eerder schend ik vanuit een superioriteitsgevoel (”ik weet het allemaal beter”) het gelijkheidsprincipe, omdat ik de inbreng van de andere partij niet meer belangrijk acht. De ”communicatie” gaat als afgevuurde raketten nog maar één richting op.
Deze weg van het eigen superioriteitsgevoel is een gevaarlijke en druist lijnrecht in tegen de oorspronkelijke bedoeling van de vrijheid van meningsuiting, waarbij de gelijkheid centraal staat en het geloof dat redelijk gevoerde discussies (waarin slecht onderbouwde of achterhaalde ideeën en meningen sneuvelen) de samenleving vooruit zullen helpen. Denk aan Voltaire en Kant.
Thuis
Wat dit betreft is er een groot verschil tussen Pim Fortuyn en Theo van Gogh. De eerste gebruikte de provocatie als middel om tot een redelijke discussie te kunnen komen (helaas ging hij daarbij wel eens de mist in), terwijl bij de tweede provocatie een doel op zich werd.
„Theo van Gogh zocht de grenzen van de vrije meningsuiting op”, zo horen we de laatste tijd. Hierbij wordt de suggestie gewekt dat we voor dit ”pionierswerk” waardering zouden moeten hebben. Het tegendeel is het geval. De vrijheid van meningsuiting kunnen we in veel opzichten vergelijken met gastvrijheid. Wanneer ik bij iemand op bezoek ben die heel gastvrij is, dan mag ik bij die ander doen, zoals dat vaak gezegd wordt, alsof ik thuis ben.
Gastvrijheid is iets waar ik dankbaar voor zou moeten zijn. Wat daar niet bij past is een aftasten van de grenzen (met beledigingen en onbeschoftheden) om te zien hoe ver je kunt gaan. Dat is geen pionierswerk, dat is schaamteloos en egoïstisch.
De vrijheid van meningsuiting wordt door veel Nederlanders wel als vanzelfsprekend gezien, maar wie enigszins historisch bewustzijn heeft, weet dat er hard voor is gevochten, dat mensen in het verleden in de strijd hiervoor hun bloed hebben gegeven. Wij Nederlanders van nu komen wat dat betreft in een gespreid bedje, maar een blik in de historie of ver over de grenzen kan ons weer doen beseffen dat de vrijheid van meningsuiting (net als gastvrijheid) een voorrecht is waar we dankbaar voor moeten zijn en waar we zeker geen misbruik van moeten maken. Wie de vrijheid van meningsuiting opvat als het recht om een ander uit te schelden of lukraak overal beledigingen rond te strooien of zich anderszins onbeschoft te gedragen, is totaal ontworteld.
Te lang
De geschiedenis leert ons dat vrijheden die te lang worden misbruikt vroeger of later worden ingeperkt. Laten we hopen dat het zover niet komt. We hoeven slechts op een eenvoudige richtlijn te letten waarvan iedereen de redelijkheid zal kunnen inzien, en wel deze: hoe meer je mening schadelijk is voor andere mensen, hoe meer je je mening, moet kunnen onderbouwen met objectieve argumenten. Anders moet ik mijn mening maar voor me houden.
Wie bijvoorbeeld de mening verkondigt dat de holocaust niet heeft plaatsgevonden, moet zich realiseren dat het publiek maken van zo’n vermoeden enorm veel verdriet berokkent bij de nazaten van de slachtoffers. Bij zo’n zware emotionele schade, hoort een zeer zware bewijsplicht. Anders mond houden. En wat puur subjectieve meningen betreft, die zijn überhaupt niet interessant om in de openbaarheid te brengen.
Maar wat moeten we nu als mensen zich hier niet aan houden? Provocateurs hebben maar één grote angst en dat is dat niemand op hun provocaties ingaat. Wie publiekelijk wordt geprovoceerd en wel op buitenproportionele wijze, doet er goed aan om zijn ego even opzij te zetten en niet te reageren. Wie wel reageert, beloont de provocateur en is medeverantwoordelijk voor een afglijdend maatschappelijk debat. Overbodig om te zeggen dat geweld (laat staan moord) als reactie helemaal buiten alle proporties is.
De auteur is filosoof en ethicus.