Intree van pastor in PKN noopt tot nadere invulling van ambt en bediening
Het is van doorslaggevende betekenis dat bij alle differentiatie in kerkelijke ambten en bedieningen vastgehouden wordt aan de essentiële vereisten voor de dienaren des Woords.
Al jarenlang sleept zich binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) de discussie voort over wat de optimale positie is van de zogenoemde ”kerkelijk werkers”, mensen met een hbo theologie. Er zijn nu binnen de PKN zo’n 725 kerkelijk werkers geregistreerd, van wie 117 met preekconsent. Van hen hebben er 60 à 65 de volledige bevoegdheid gekregen om in hun gemeente Woord en sacramenten te bedienen. Veelal staande in het ambt van ouderling of diaken functioneren ze dus feitelijk als predikanten. Ze vormen daarmee uitzonderingen op de tot op heden geldende regel dat de volle bediening van Woord en sacramenten voorbehouden is aan mensen met een universitaire opleiding. Deze uitzonderingen zullen beslist toenemen en de regel meer en meer onder druk zetten. Binnen de PKN doet zich een toenemende diversiteit in structuren voor, zoals pioniersplekken en ”kerngemeenten”.
Gewenste differentiatie
Onlangs besprak de synode het rapport ”Geroepen en gezonden. Ambt en diversiteit in de Protestantse Kerk in Nederland”. Uitgangspunt van dit rapport is de noodzaak van toenemende differentiatie: „Er is behoefte aan een visie op het ambt, waarin diversiteit en samenwerking bepalend zijn, vanuit de gedachte dat, binnen het geheel van de kerk, de een de ander aanvult (complementariteit).”
Het rapport voert een pleidooi om het ”geordineerde ambt” van dienaar des Woords scherper af te bakenen ten opzichte van de ambten van ouderling en diaken. Terwijl laatstgenoemden alleen binnen de eigen gemeente en voor een bepaalde termijn hun taken uitoefenen, representeert de geordineerde ambtsdrager de eenheid van de wereldwijde kerk en de continuïteit van de christelijke traditie. Dit ambt is niet plaatsgebonden en geldt in principe levenslang.
Het is goed dat in het rapport wordt vastgehouden aan de drie ambten van dienaar des Woords, ouderling en diaken. Deze drieslag is weliswaar niet letterlijk uit de Bijbel af te lezen, maar heeft al eeuwenlang zijn betekenis in de praktijk bewezen. Dat binnen dit kader van drie gelijkwaardige ambten het specifieke karakter van het ambt van dienaar des Woords wordt onderstreept, lijkt mij correct.
”Pastor” en ”predikant”
De vraag is nu of alleen de universitair opgeleide theoloog, met kennis van de Bijbelse grondtalen Hebreeuws en Grieks en met een ”academisch denkniveau”, het ”geordineerde ambt” kan vervullen. Kan dit onder voorwaarden ook openstaan voor de kerkelijk werker? „De huidige situatie die uitsluitend haar uitgangspunt neemt in de predikant voor gewone werkzaamheden, is niet toereikend voor de huidige kerkelijke praxis”, stelt het rapport. Vandaar het voorstel een andere benadering toe te passen: niet die van de regel met uitzonderingen, maar die van differentiatie als uitgangspunt.
Kerkelijk werkers zouden volgens het rapport dienaren des Woords kunnen worden na voltooiing van een eenjarige master aan de Protestantse Theologische Universiteit. Ze zouden dan worden aangeduid als ”pastors” (een vooralsnog omstreden term in dit verband), in onderscheiding van de ”predikanten”, die met een volledige academische opleiding hetzelfde ambt vervullen. Wanneer in de toekomst predikanten en pastors in regionale teamverbanden nauw met elkaar samenwerken, kunnen zij elkaar opbouwen vanuit verschillende competenties en specialisaties. Zo zullen de predikanten vanuit hun kennis van de grondtalen op exegetisch en homiletisch gebied de pastors handreikingen bieden, terwijl de pastors de predikanten helpen vanuit hun specifieke kennis en vaardigheden op bijvoorbeeld agogisch en missionair terrein.
Deze differentiatie betekent dus geen volledige nivellering tussen wetenschappelijk en hbo-opgeleide voorgangers (ook niet in honorering) en geeft tegelijk de gewenste helderheid. Vervaging tussen en vermenging van de ambten van predikant, ouderling en diaken worden hiermee tegengegaan.
Overigens is het niet de bedoeling dat elke kerkelijk werker ”pastor” wordt. Zij die vanuit hun specialisme, bijvoorbeeld als jeugdwerker of missionair werker, uitsluitend op een deelterrein werkzaam zijn, worden in een (niet ambtelijke) ”bediening” gesteld.
Vereisten
Het is van doorslaggevende betekenis dat bij alle differentiatie vastgehouden wordt aan de essentiële vereisten voor de dienaren des Woords. Terecht wordt in het rapport opgemerkt dat de precieze eisen die in de loop van de kerkgeschiedenis aan voorgangers zijn gesteld altijd weer mede bepaald werden door tijd en plaats. Voorop stond echter steeds dat de kandidaat zich in liefde tot Christus en Zijn gemeente van harte wilde bewegen in het spoor van het belijden van de kerk. Er moest een inwendige roeping zijn die door de uitwendige roeping werd bevestigd. De gaven van de Geest vereist voor het dienstwerk moesten door de gemeente worden (h)erkend.
Daarbij heeft de kerk van de Reformatie van meet af aan grote waarde gehecht aan een gedegen opleiding, waarbij de kennis van de Bijbeltalen en van het belijden der kerk een centrale plaats innamen. Vandaag de dag zijn er voor wie de talen Hebreeuws en Grieks zelf niet machtig is voldoende hulpmiddelen om de grondtekst toch zoveel mogelijk te benaderen. Toch is het onopgeefbaar dat in elk geval een substantieel deel van de dienaren des Woords over genoegzame kennis van de grondtalen beschikt.
Ik ben benieuwd naar de voortgaande gedachtenvorming naar aanleiding van deze voorstellen in de breedte van de kerk(en) en hoop op transparante besluitvorming vanuit een Bijbels verantwoord zicht op ambten en bedieningen. Het rapport biedt daar in elk geval goede aanzetten toe, al zijn op allerlei punten nadere uitwerking en invulling nodig.
De auteur is emeritus hoogleraar Systematische Theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven.