Levend water
Psalm 42:2
„Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.”
Die genade wordt (niet zonder reden) levend water genoemd, omdat die genade uit de volheid van God in de ziel indaalt. Die wordt geestelijk levend gemaakt en uit de dood door zonde opgewekt en met Christus levend gemaakt. Levende wateren zijn het, omdat ze het leven, dat een mens in de wedergeboorte ontvangt, onderhouden in het leven. Deze genade is echt voor de ziel genoeg. Die van deze wateren drinkt, zal in der eeuwigheid niet dorsten, maar zal in krachten toenemen, groeien en opwassen in de genade en in de kennis van de Heere Jezus Christus. Tenslotte zijn het ook levende wateren, omdat al wie die drinken nimmermeer sterven zullen. Want ze zijn in hen een fontein, gedurig opwellend ten eeuwigen leven. U ziet dan hoe lieflijk en bekoorlijk de Heere Zich in Zijn genaderijke volheid voor een ellendigen en nooddruftigen beschrijft en voorstelt. Men zou moeten zeggen en denken dat die aan wie de Heere zich als zo’n Springader van het levende water bekendmaakt en dadelijk in de uitlating van Zijn goedheid en gunstbewijzen geeft te zien dat Hij zo’n God is, Hem zouden aanhangen, zich aan Hem verbinden, voor Hem de allerhoogste hoogachting hebben en een stille berusting in Hem, met verwerping van alles dat van God niet is. Maar het tegendeel blijkt helaas hier in het verlaten van God.
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(”Verzameling van Leerredenen”, 1749-1750)