De tijd dat de Bijbel nog de Bijbel was
Titel:
”Als de uitleg maar goed is. Hoe vroege christenen de bijbel gebruikten”
Auteur: dr. E. P. Meijering
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 211 3913 8
Pagina’s: 140
Prijs: € 14,90. De uitleg van de Bijbel is het hart van de christelijke gemeente. In de laatste eeuwen is die uitleg beland in de draaikolk van een bijbelkritische wetenschap die zich bij voorbaat heeft losgemaakt van de geloofsovertuigingen van de kerk der eeuwen.
Hoe ging men met de Bijbel om in de lang vervlogen eeuwen van de vroege christenen, toen de Bijbel nog de Bijbel was en het christelijk geloof onbetwijfeld? En hoe valt de vergelijking uit tussen hun bijbelgebruik en het tegenwoordige?
Dr. E. P. Meijering (van 1968 tot 1995 remonstrants predikant en van 1976-2001 lector in de theologiegeschiedenis aan de Universiteit Leiden) schreef over dit onderwerp en over deze vragen een boeiend boek. Hij behandelt achtereenvolgens de theologen Irenaeus en Tertullianus (tweede eeuw), Origenes (derde eeuw) en Athanasius (vierde eeuw). Op leesbare wijze introduceert hij door bespreking van een reeks tekstvoorbeelden het bijbelgebruik van deze schrijvers: het blijkt bij hun polemieken, spreekt uit hun manier van preken en wordt soms verantwoord in theoretische beschouwingen over het lezen van de bijbel. Meijering plaatst hun bijbelgebruik ook tegen de achtergrond van de Griekse manier van tekstinterpretatie en de joodse wijze van omgaan met de Schriften.
Grote verdienste van deze beschrijving is dat Meijering de vroege christenen niet vanuit een hautain heden bespreekt, waardoor het perspectief vervalst zou worden, maar dat hij recht doet aan de tijd waarin zij leefden. Dan blijkt dat er zelfs reden is tot „enige zelfkritiek en bescheidenheid” (blz. 7): wij hebben in onze tijd niet minder onze vooronderstellingen bij het lezen van de bijbel dan zij die eens hadden. Gelijktijdig kan worden vastgesteld dat de vroege christenen beslist niet willekeurig „prikken in heilige teksten” (blz.131).
Meijering ziet enkele grote verschillen tussen de eerste eeuwen en onze eigen tijd (blz.131-135): 1. De Bijbel is voor de meeste moderne theologen niet langer één boek, en 2. De kerkelijke geloofsregel wordt door velen niet meer bij voorbaat aanvaard. Voor Meijering is dit echter nog geen reden een antithese te zien tussen de vroege christenen en de moderne bijbelkritiek. Hij poogt de tegenstelling te verkleinen en hij verklaart haar grotendeels als een ongelijkvloerse kruising. Het moderne historisch onderzoek laat wel geen ruimte voor wonderen, maar dit onderzoek mág als wetenschappelijk onderzoek nu eenmaal geen rekening houden met wonderen en mag gelijktijdig ook niet stellen dat wonderen niet kunnen (blz. 138).
Hierdoor blijft er ruimte voor de kerk in de moderne tijd om binnen de gemeente een eigen praktijk van bijbellezen te volgen die niet rechtstreeks schatplichtig is aan de historische kritiek. Binnen de kerk blijft het nog altijd mogelijk om de Bijbel te openen als het éne boek en dit boek te lezen vanuit de gemeenschappelijke geloofsvooronderstelling. De vroege christenen waren van mening dat de Schriften als heilig boek waren gegéven. In de moderne kerk laat men de Bijbel eveneens als eenheid fungeren, maar nu omdat „de christenen die eenheid er achteraf in willen zien” (blz.139). Zo acht Meijering het verschil tussen vroege en moderne christenen uiteindelijk niet zo groot, wanneer het aankomt op het functionele bijbelgebruik binnen de gemeente.
Op dit punt kan men echter ernstig met de auteur van mening verschillen. Het verschil tussen een aanvaarde werkelijkheid en een gefingeerde werkelijkheid is naar mijn overtuiging heel ingrijpend: niet voor onze theoretische voorstellingen, maar wel voor onze feitelijke toekomst!
Wat betreft de spanning tussen het vroegchristelijke bijbelgebruik en de moderne bijbelkritiek heeft dit boek zeker niet het laatste woord gesproken. Meijering heeft ons echter door zijn toegankelijke studie goed geholpen om dit punt historisch scherper onder de aandacht te krijgen.