Zo ik niet had geloofd
Jesaja 45:19b
„Ik heb tot het zaad van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs; Ik ben de Heere…”
Jammer is het dat, terwijl er zo’n volheid in de God der zaligheid is, velen zo droog, dorstig en onvruchtbaar blijven. Want als ik een beroep op uw gemoed doe, zult u niet kunnen zeggen dat Hij een land van uiterste duisternis is. Hij heeft nooit gezegd tot het huis van Jakob: „Zoekt Mijn aangezicht tevergeefs.”
Koningskinderen, waarom ziet u er van dag tot dag hoe langer hoe magerder uit? Is er brood in het huis van uw Vader, waarom vergaat u van honger? Is er water in deze overvloeiende Springader, waarom vergaat u van dorst? Waarom kleeft uw tong aan uw gehemelte in de dorst? Een springader vloeit altijd zonder enige tussenpozen. Men hoeft niet te denken dat men wat wachten moet eer er weer water in is. Zo is ook de Heere: Hij is altijd dezelfde, heden, gisteren en tot in der eeuwigheid. Het is niet als ongelovige taal, die wij vinden in Psalm 77:8-10: Zal de Heere in eeuwigheid verstoten en voortaan niet meer goedgunstig zijn: houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?
Hier moet u ophouden. Het is de taal van het ongeloof. Ga niet verder. Want God is altijd overvloeiende van goedheid, barmhartigheid en goedertierenheid. Was dat niet waar, wij waren al lang vergaan!
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(”Verzameling van Leerredenen”, 1749-1750)