„Eenheid moet van onderaf komen”
Met uitzondering van Utrecht heeft ds. J. van Mulligen in de vier grote steden gestaan. Het dwong hem tot samenwerking met gelijkgezinden. Een gesprek met een christelijke gereformeerde predikant die veertig jaar in het ambt staat en die onder meer actief is geweest op het gebied van zending en de Evangelische Alliantie. „Ik wil niet modern zijn, maar wel eigentijds.”
De helft van de bewoners in deze straat is moslim, zegt ds. Van Mulligen bij het afscheid aan de voordeur. De strijd om het voortbestaan van de gemeente van Den Haag-Zuid, waaraan hij momenteel is verbonden, is niet gemakkelijk. „Als we drie jonge gezinnen hebben, zijn we al flink geholpen”, zegt hij over de toenemende trek uit de grote stad. Toch wil hij niets weten van allerlei aangepaste diensten voor jongeren. Wel moet iedereen de boodschap begrijpen en moet de dienst laagdrempelig zijn.
Als de bel tijdens het gesprek gaat en er een beamer wordt gebracht, zegt de predikant dat hij deze dingen veel gebruikt. „Als we ergens voor collecteren, projecteren we beelden over het project. Dan halen we drie keer zo veel op.”
Ds. Van Mulligen (geboren op 8 juni 1940), die donderdag hoopt te jubileren, komt uit een „oer-, oerchristelijk gereformeerd gezin.” Hij groeide op in Steenwijk, waar zijn vader scriba was van de kerkenraad. Zijn ouders brachten hem liefde voor de kerk bij. „Het klimaat was open, want in 1946 werd de Nieuwe Vertaling, waarvan toen alleen het Nieuwe Testament beschikbaar was, bij ons al gelezen. Mijn vader zei gewoon: Die begrijpt iedereen.”
Van jongs af aan wilde de jonge Jaap van Mulligen predikant worden. „Dat is heel geleidelijk gegaan en nauwelijks bestreden geweest. Ik wil daar ook niet verheven over doen.” In 1964 begon hij zijn studie aan de destijds zogeheten Theologische Hogeschool in Apeldoorn, samen met de jaargenoten G. Bouw, P. den Butter, J. J. de Jonge, J. Plantinga en P. Roos. Als hoogleraren had hij de ’oude garde’ van Hovius, Kremer, Van Genderen en Oosterhoff. Van Mulligen specialiseerde zich verder in het Oude Testament (leerde zelfs aan de VU Oegaritisch) zodat hij veel met Oosterhoff te maken had. „Zijn oprechte vroomheid en persoonlijke gebondenheid aan het Woord maakten op mij veel indruk. Ik heb de discussies over zijn persoon nooit goed begrepen.” Groepsvorming onder de studenten was er toen ook al, zij het nog niet in twee verschillende studentenverenigingen. Ds. Van Mulligen kan het relativeren. „Studenten zijn altijd heftig. Door de weerbarstigheid van het ambt in de pastorie worden ze meestal rustiger.”
Het predikantschap voerde langs vele steden. Van Mulligen begon eerst in het kleinere Wildervank/Veendam, van 1964 tot 1969. In de periode 1969 tot 1976 diende hij de gemeente van Rotterdam-Zuid, „een geweldige tijd vol uitdagingen, maar ook met ongelooflijk veel werk: bijna maandelijks een of twee begrafenissen, vooral ook doordat meer dan honderd gemeenteleden woonden in het naast de kerk gelegen en met de kerk verbonden bejaardentehuis.” Daarna volgde van 1976 tot 1982 Veenendaal. „Bethel”, zo voegt hij toe, ter onderscheiding van de Pniëlkerk. „Ik heb gezegd: Ik ga pas Veenendaal uit als ik zeker één keer in de Pniëlkerk heb mogen preken. Dat is gebeurd”, zegt hij lachend. In deze groeiende burgerlijke gemeente hield ds. Van Mulligen zich intensief bezig met gemeenteopbouw.
Daarna volgde van 1982 tot 1989 Amsterdam, waar de kinderen konden studeren en ds. Van Mulligen zich toelegde op studentenpastoraat. Van Amsterdam ging de weg in 1989 naar Lelystad, een gemeente die gefuseerd is met de Nederlands gereformeerde kerk. Het was een jonge, snelgroeiende gemeente, met weinig tradities en veel mogelijkheden voor gemeenteopbouwwerk.
In 1996 nam hij het beroep naar Den Haag-Zuid aan, een samenwerkingsgemeente met de NGK. „Dat laatste heeft een bijzondere voorgeschiedenis. Al in 1967 gebruikten de Nederlands gereformeerden het kerkgebouw om negen uur en de christelijke gereformeerden om halfelf. Ze kwamen elkaar tegen op de trap en zo ontstonden contacten en gesprekken die er mede toe leidden dat er op een bepaald moment gezamenlijke diensten werden gehouden. De eenheid is hier dus van onderaf gekomen.” Het betreft een federatief verband, waarbij ds. Van Winkelhoff en ds. Van Mulligen samen de diensten houden. Er zijn twee aparte kerkenraden, maar catechese, jeugd- en kringwerk worden samen verricht.
Samensprekingen moet je niet idealiseren, zegt ds. Van Mulligen over de situatie in Lelystad en Den Haag-Zuid. „Maar ik ben sowieso voor samenwerking met hen die op dezelfde grondslag staan en ik ben dankbaar voor wat ik in Lelystad mocht en in Den Haag mag ervaren op dat punt. De noodzaak tot samenspreking en samenwerking geldt vooral de grote steden, waar er meer behoefte is om gelijkgezinden te zoeken die staan op grond van Schrift en belijdenis.”
Ds. Van Mulligen was vooral actief op het gebied van de zending. Bijna tegelijk met zijn komst naar Den Haag werd hij voorzitter van het zendingsdeputaatschap -waardoor zijn functie in Den Haag parttime werd- en hij maakte daardoor vele reizen. „In de zending heb ik voor mezelf een zeer passende verbreding gekregen. Als je in Venda, KwaNdebele, Siberië en Indonesië komt, voel je je verwant met broeders en zusters met soms totaal andere geloofsbeleving of kerkelijke vormgeving.”
Diezelfde ervaring had Van Mulligen ook met de Evangelische Alliantie (EA), waarvan hij vele jaren bestuurslid was. Hij had de meest intieme band met de EA toen de christelijke gereformeerde prof. dr. J. P. Versteeg voorzitter was. „EA omstreden? Ik zou niet de reden weten. Het is een goed platform, dat niets moet hebben van vage oecumene. De leden zijn zeer schriftgetrouw en bewogen over Nederland.” Ook veel vreugde beleefde ds. Van Mulligen aan zijn deputaatswerk voor radio- en televisiediensten. „Ik weet wel dat niet iedereen televisiediensten toejuicht, maar iedere religieuze gemeenschap in Nederland heeft recht op zendtijd. Als boeddhisten, moslims en hindoes dat doen, waarom zouden wij er dan geen gebruik van maken? Er is ontzaglijk veel respons op de televisiediensten. Het aantal kijkers is van 80.000 naar 100.000 gegroeid, met soms uitschieters naar 160.000.”
Van Mulligen heeft er altijd naar gestreefd een eigentijdse invulling aan zijn predikantschap te geven, zegt hij. „Ik wil geen vernieuwingen koste wat het kost, om maar modern te willen zijn. Wel is het belangrijk dat de prediking relevant is en ergens over gaat. Als ik ergens beducht voor ben, dan is het wel voor het al te snel hanteren van het woord ”principe”. Als iemand zijn persoonlijke visie een principiële lading geeft, kan hij niet anders dan iemand met een andere visie wantrouwen of veroordelen.”
De Haagse predikant wilde altijd kerkbreed in de CGK functioneren. De gemeenten die hij diende, nodigden alle predikanten uit. Omgekeerd is dat helaas niet het geval geweest. „Ik maak daar geen punt van, maar vind het wel jammer. Dat is een stuk lijden aan de kerk. Ik hoop dat er op alle fronten weer gesprekken zullen plaatsvinden en dat er ook begrip is voor degenen die op de fronten waar ze staan een wat eigentijds geluid geven. Ik merk de laatste tijd dat er allerlei bewegingen in de kerk en de wereld op gang zijn gekomen die wijzen op de eindtijd. Vergeleken met tien jaar geleden, zijn mensen veel meer met de wederkomst bezig. Dan mag er meer zicht zijn op de meer fundamentele zaken in de kerk. Zeker gezien vanuit de hoofdopdracht dat Christus verkondigd moet worden als Degene in Wie alleen behoud is te vinden.”