Ontwikkelingswerk kan niet zonder lerende houding
Als stichting een evaluatie (laten) doen, kan een goede input opleveren voor leren en reflectie, maar dan moet er wel de bereidheid zijn om zich open op te stellen.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken weet niet wat wel en niet werkt bij ontwikkelingswerk. Waarom? Er wordt niet goed genoeg geëvalueerd en er wordt te weinig geleerd van evaluaties.
Dit was de strekking van een artikel van zestien bekende evaluatiewetenschappers onlangs in het blad ESB (Economisch Statistische Berichten). Wetenschappers en het ministerie weten onvoldoende wat werkt. Maar gelukkig zijn er anderen die dat wel weten. Veel (besturen van) stichtingen weten precies wat werkt: Het werk dat zij doen. Op de manier die zij gebruiken. Met de mensen die zij in dienst hebben. Geen twijfel mogelijk. Sterker nog: geen twijfel toegestaan.
Vanwaar dit gebrek aan kritische reflectie en is het echt zo erg? Geldt dit bij ontwikkelingswerk meer dan bij andere sectoren?
Als evaluator werkte ik voor ministeries, burgerlijke gemeenten, grote en kleine, seculiere en christelijke organisaties, internationale vakbonden, VN-netwerken, sociale bedrijven en vermogensfondsen. En niet alleen in internationale ontwikkeling, maar ook in het Nederlandse sociale domein of bij programma’s tegen mensenhandel in Europa. Waar is de openheid om kritisch te reflecteren het grootst?
Lastiger
In het algemeen is mijn indruk dat juist ontwikkelingswerk veelvuldig geëvalueerd wordt en dat er vaak een reflectieve houding aanwezig is. Daarom valt er ook wel iets (maar niet veel) af te dingen op de stellingname van de zestien wetenschappers. Er zijn veel organisaties die oprecht proberen uit te zoeken wat werkt, en op welke manier dat verder kan verbeteren. Dat geldt zeker ook voor een aantal van de bekende christelijke organisaties.
Is er een verschil tussen christelijke en seculiere organisaties als het gaat om openheid om te leren? Ik wil daarover geen al te stellige uitspraak doen, maar ik heb de indruk dat het bij christelijke organisaties soms lastiger is. Dat is vooral zo bij wat jongere organisaties, bij organisaties waarbij de invloed van de stichter sterk aanwezig is, of bij organisaties die sterk met de (of een) kerk verweven zijn.
Bij wat jongere organisaties ontbreekt soms het besef dat ontwikkelingswerk een professie is. Goede bedoelingen lijken soms genoeg. De warme emoties of geestelijke ondertonen doen de rest. Professionaliteit beperkt zich tot de financiële kant van de zaak. Als het geld maar is uitgegeven, volgen de positieve effecten automatisch: kinderen hebben ineens een toekomst, boeren verdienen een stuk meer, geweld tegen vrouwen stopt, mensen gebruiken alle kennis die ze krijgen optimaal en bouwen zo een goede samenleving. Het is niet maakbaar, maar al het goede volgt wel als vanzelf op het uitvoeren van activiteiten. De blijde glimlach, het hartelijke dankjewel en de mooie foto zijn de ultieme bevestiging. Voor de zekerheid vraag je het nog eens na als je op bezoek bent: is het echt zo? Jazeker, en of u maar alstublieft door wilt gaan! Het bewijs is geleverd. De mensen zeggen het zelf: onze aanpak werkt. We hebben een toekomst gemaakt die nog niet bestond.
Voor de goede orde: dit is geen diskwalificatie van particuliere initiatieven. Daar zijn er steeds meer van die de naïviteit ontgroeien en goed werk leveren.
En dan de organisaties waar de stichter over zijn graf heen regeert. Ik herinner me gesprekken waarbij gewezen werd naar de overleden oprichter op een foto aan de muur: „Ja, maar hij heeft gezegd dat we het zó moeten doen.” En ik dacht dan: „Ik wilde dat we hem de veranderingen in de context of het gebrek aan blijvend effect konden voorleggen. Dan zou hij vermoedelijk de wijsheid en durf hebben om daar iets mee te doen.” Maar hij was er niet meer, en de organisatie was, starend naar de overleden oprichter, langzaam aan het veranderen in een fossiel.
Autocratisch
Er is nog een derde situatie waarin leren soms lastig is: bij sterke verwevenheid met de kerk of kerkelijke leiders (waarbij nuance op haar plaats is). Bij katholieke organisaties hoor ik het soms: „Dit is wat we als kerk al 2000 jaar doen.” En ja, wat zou een evaluatie of een veranderende context daar dan tegen in kunnen brengen? In andere situaties lijkt het soms of de geloofsovertuiging zich ook uitstrekt tot hoe we geloven dat verandering plaatsvindt als gevolg van onze aanpak. En hoe we geloven dat we ons het best kunnen bemoeien met de levens van mensen en hun gemeenschappen. De al dan niet beschreven versies van aanpak en strategie hebben bijna confessionele status, waarin moderne inzichten geen plaats horen te hebben. Als dit ook nog eens gepaard gaat met ambtelijk gezag of met autocratische manieren van handelen, dan is duidelijk dat open reflectie en een lerende houding lastig kunnen zijn.
In deze situaties is meestal geen sprake van het (laten) doen van evaluaties, of alleen onder externe druk of na incidenten. En als er wel geëvalueerd wordt, dan is een van de eerste dingen die je als evaluator doet, zorgen dat je zelf bepaalt met wie je spreekt of afwijken van een voorgekookt programma. Vaak is er al een idee welke stemmen wel of niet gehoord mogen worden. Het spreken met externen is daarbij van groot belang. „Ja, maar die mogen ons niet zo”. Of: „Die hebben afwijkende ideeën.” En soms is het nog erger en zijn er ronduit stereotype vooroordelen, die vaak te maken hebben met de eigen neokoloniale structuren.
Open cultuur
Is het genoeg om dan maar flink te investeren in evaluaties? Nee, want als evaluaties alleen een oefening voor de bühne zijn, omdat het moet, dan valt er weinig goeds van te verwachten.
Dat is precies wat de zestien auteurs van het ESB-artikel terecht betogen. Een evaluatie (laten) doen, kan een goede input zijn voor leren en reflectie, maar de bereidheid om zich open te stellen, moet voorafgaan aan het (laten) doen van zo’n evaluatie.
Bij een meer open, reflectieve cultuur, waarbij vaststaande denkbeelden bevraagd mogen worden en waarbij door de betrokkenen oprecht geluisterd wordt naar verschillende perspectieven, juist ook buiten de “usual suspects”, is er wel meer kans dat signalen eerder worden opgepikt.
Laat ik me nu meevoeren met de nieuwe ideologie over dekolonisatie van hulp en met het omvergooien van alles wat in het verleden goed was? Hopelijk niet meer dan nuttig en nodig is, maar het aan de kaak stellen van de koloniale structuren in ontwikkelingshulp is zo fout nog niet.
Als de Nigeriaanse activiste Obianuju Ekeocha dat doet richting ideologisch gedreven seculiere organisaties (die een westers-liberaal gedachtegoed doorduwen), dan vindt reformatorisch Nederland dat (terecht) prachtig. Maar dan is het minstens een goed idee om te kijken waar we zelf ook koloniale structuren, denkbeelden en uitingsvormen hebben.
De auteur is zelfstandig evaluator