Donner pleit in de geest van grootvader
Met zijn pleidooi om godslasteringen vaker te laten vervolgen, handelt minister Donner van Justitie helemaal in de geest van zijn grootvader, mr. dr. J. Donner. Die was in 1932 de indiener van de wetswijziging om „smalende godslastering” voortaan strafbaar te stellen.
Directe aanleiding tot de aanpassing van het strafrecht waren ook toen al enkele schokkende antigodsdienstige publicaties. Zo werd in het communistisch blad De Tribune onder de kop ”Weg met het Kerstfeest” opgeroepen tot revolutie onder de schokkende leuze „Christus op de mestvaalt, de Heilige Maagd in de stal, de Heilige Vader naar de duivel.” Een rooms-katholiek kamerlid drong meteen aan op wetswijziging, maar de toenmalige minister van Justitie Donner had bedenkingen. De wetgever diende zich naar zijn zeggen niet te mengen in de „strijd der geesten.” Naderhand bedacht hij zich. Het Wetboek van Strafrecht zou worden uitgebreid met een verbod op smalende godslasteringen „op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze.”
In de Tweede Kamer leidde het voorstel tot felle en uitvoerige debatten. Een van de vragen was waar het nu eigenlijk om gaat: de lastering van God of de krenking van godsdienstige gevoelens? En mocht je nog wel zeggen dat de roomse mis „een vervloekte afgoderij” is, zoals SGP-kamerlid ds. Zandt naar voren bracht?
Hij was niet de enige die de vrijheid van meningsuiting opvoerde, zo blijkt uit de doctoraalscriptie van de latere officier van justitie en aanklager van Volkert van der G., mr. J. Plooy. Net als nu uitten ook toen sommigen de vrees dat Donner die vrijheid te ver wilde inperken.
De bewindsman verweerde zich met te wijzen op de toevoeging „smalende.” Alleen als er sprake zou zijn van „een honen van den Persoon Gods” was veroordeling mogelijk.
Aan de debatten in Eerste en Tweede Kamer namen diverse kamerleden met een theologische achtergrond deel, waardoor ze een zeer principieel karakter kregen. Het voorstel werd met een krappe meerderheid aangenomen: 49 tegen 44. Onder de tegenstemmers was ook de SGP-fractie. Ds. Zandt vond dat Donner de godslastering strafbaar had moeten stellen vanwege de lastering van het Opperwezen als zodanig en niet vanwege de krenking van godsdienstige gevoelens.
De ”lex-Donner” (wet van Donner) leidde verschillende keren tot veroordelingen. De eerste keer betrof het een socialist die in een openbaar debat had uitgeroepen: „Een God Die de tuberculosebacil heeft geschapen, is geen god maar een misdadiger.” Hij kreeg dertig gulden boete, wat voor die tijd (1934) een fors bedrag was.
In de jaren zestig speelde het beruchte ”Ezelproces”. Het ging daarbij om een boek van de schrijver Van Het Reve, waarin God voorkomt als ezel. Het kwam niet tot een veroordeling. In 1986 moet Plooy tot zijn spijt vaststellen dat de lex-Donner een dode letter is. Overigens wijst hij er in zijn boek „Strafbare godslastering” op dat in alle discussies steeds is aangenomen dat het bij de godslastering gaat om „de drieënige God van het christelijk geloof.” Het lasteren van Allah zou dus niet onder het wettelijke verbod vallen.