Nuchtere mensen met sterke overtuigingen in het verzet
Waarom gaat de een in het verzet en blijft een ander aan de zijlijn staan? Rutger Bregman nam het leven van Arnold Douwes onder de loep om deze vraag te beantwoorden in een vlot geschreven essay.
Domineeszoon Douwes was voor de oorlog een tekenend voorbeeld van het type twaalf ambachten, dertien ongelukken. Al tijdens de meidagen in 1940 kwam hij in botsing met de Duitsers. In 1942 werd hij de eerste onderduiker van Johannes Post. Hij ontpopte zich tot diens onmisbare rechterhand en later, toen Post moest onderduiken, tot zijn vervanger.
In kleine zaknotitieboekjes hield Douwes aantekeningen bij: over de Joden die hij onderbracht, wie hielp en wie eerst ‘bewerkt’ moest worden, hoeveel geld mensen vroegen voor het bergen van onderduikers, waar hij naartoe fietste, waar hij sliep et cetera. De notitieboekjes verborg hij in jampotten onder de grond. Douwes werd ook opgepakt, maar op de dag dat hij gefusilleerd had moeten worden door een verzetsgroep bevrijd. Was dat niet gebeurd dan was ook het dagboek verloren gegaan, want niemand wist waar hij het verborg.
Na de oorlog trouwde Douwes met een onderduikster, emigreerde naar verschillende landen, scheidde van zijn vrouw en keerde uiteindelijk naar Nederland terug. Kortom, een verzetsheld is buiten oorlogstijd niet per se een gelukkig mens of een voorbeeld voor anderen.
Geen emoties
Essayist Bregman las andere studies over heldendom en past deze toe op Douwes.
Het eerste wat opvalt aan Douwes’ dagboek is dat het meeslepend is terwijl emoties afwezig zijn. Zo lees je alleen tussen de regels door over de sympathie voor en de zorgen om Johannes Post, in zo’n fragment bijvoorbeeld: „Zaterdag en Zondag niet veel uitgespookt. Gisteren ter kerke. De Dominee wees de gemeente op haar plicht om de vervolgden onderdak te verschaffen. We gingen vandaag weer op zoek naar plekken. „De dominee met zijn ouderling op huisbezoek”, zeggen de mensen als ze ons zien komen. Op een boerderijtje sprak iemand tegen ons kleinerend over Johannes Post. Gevolg: grote ruzie.”
Daarnaast is Douwes’ inzet, net als die van voorbeeld Johannes Post, tomeloos. Het is onvoorstelbaar wat voor afstanden hij aflegt per fiets, met slechte schoenen en onder alle weersomstandigheden, terwijl hij slaapplaatsen vond onder een zeiltje in een bos of in een keuken onder een tafelkleed. Zou het daarom zijn dat hij geen begrip heeft voor mensen die weigeren om Joodse onderduikers op te nemen? Scherp bekritiseert hij de uitvluchten van zijn medeburgers, ook als deze wel degelijk hout snijden.
Karakter
Waarom Douwes zo fel tegen de bezetters is, verwoordt hij nergens uitgebreid, ook niet in de teksten die hij na de oorlog aan het dagboek toevoegingde. Het lijkt zijn karakter te zijn om tegen onrecht op te komen; het is niet zozeer liefde voor Joden, zoals bijvoorbeeld de Ten Booms in Haarlem die hadden voor het uitverkoren volk. Evenmin pleegt hij verzet vanuit een diepgeworteld geloof, iets wat voor Post wel de eerste reden was om in verzet te komen.
Dat Douwes geen emoties beschrijft, betekent niet dat hij niets voelt, zo merkt Bregman terecht op. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij in alle drukte en schaarste toch voor alle ondergedoken kinderen een Sinterklaassurprise weet te regelen, gebakken door bakker Blanken (vanaf dat moment Taai-taaiman genoemd in het dagboek). Bregman concludeert dat het tonen van emotie geen voorwaarde is om in actie te komen. Wat wel helpt, is het hebben van een stevige overtuiging.
Ook Douwes signaleert al dat verzet vooral gepleegd lijkt te worden door uiterst linksen of uiterst rechtsen: communisten of gereformeerden, mensen aan de rand van de samenleving dus. Verder wijst Bregman op onderzoek dat uitwijst dat verzetswerk ‘besmettelijk’ is: als een kleine groep leiders in verzet gaat, inspireert dat hun netwerk tot het doen van hetzelfde, wordt dat vanzelfsprekend. Dat kan verklaren waarom in een dorp als Nieuwlande tal van onderduikers overleven en in andere vergelijkbare dorpen niet. Nieuwlande had zo’n leider in Johannes Post. Dominee Hovingh heeft terecht het wat al te romantische beeld van hem bijgesteld; staan blijft echter dat hij een samenbindende en inspirerende rol in Nieuwlande heeft gehad, waardoor verzet de norm werd en wegkijken schuld.
Roekeloosheid
Heldendom ten slotte, is niet gelijk aan roekeloosheid. Soms wekt Douwes wel die indruk: „In Amsterdam was, toen ik aankwam, controle bij de uitgang. Ik had geen zin in controle, en ben toen door een uitgang gegaan, die alleen voor de Wehrmacht bestemd was. Ik dreigde ook daar aangehouden te worden maar het ging goed toen ik bars: „Wehrmacht” schreeuwde.”
Echter, hij schrijft ook meerdere malen over de voorwaarden van onderduik en zijn frustratie over het onbegrip van onderduikers hierover, zoals op 8 maart 1944: „We hebben nog eens goed de voorwaarden naar voren gebracht, namelijk geen contact met de buitenwereld anders dan per brief, die door ons zal worden gecensureerd en bezorgd; niet op straat komen; nooit namen en adressen noemen, tegen wie dan ook; zo goed mogelijk verstandhouding thuis bewaren met tact en goede wil. Het leek me noodzakelijk de nadruk te leggen op bovenstaande bepalingen.”
In eerdere boeken trok Bregman met forse pennenstreken lijnen uit het verre verleden naar heden en toekomst. Opvallend is dat hij het in dit essay niet doet, al stelt hij wel de vraag wat er van je verwacht wordt als de tijden niet normaal zijn en de samenleving niet gezond is. Deze vraag beantwoordt hij alleen voor de Tweede Wereldoorlog. Het hebben van sterke overtuigingen bij nuchtere mensen die in contact komen met inspirerende leiders, dat is in een notendop de context waarin heldendom tot bloei komt – om na de oorlog weer snel te verdorren.
L
eeswijzer
Bregmans essay is zo vooral een aardige leeswijzer bij het dagboek van Arnold Douwes, dat eigenlijk geen verdere aanbeveling nodig had. Het stoelt bovendien op oudere en deels weerlegde inzichten en is voor zo’n dun boekje nogal prijzig. Wellicht kan het echter een voorzet vormen voor een betoog over de vraag of er ook overeenkomsten zijn met mensen die hun leven op het spel zetten voor een verkeerde strijd, zoals de terroristen die prof. dr. Beatrice de Graaf recent interviewde.
Zou er, onafhankelijk van tijd en plaats, een onderscheid te vinden zijn tussen hen die zich belangeloos inzetten voor het leven van hun medemens en hen die de verkeerde strijd kiezen? Maar misschien is het wel onmogelijk om zo’n verklaring te vinden, zoals het ook onmogelijk is om de vraag te beantwoorden of wij een verzetsheld zouden zijn – Douwes zelf dacht er niet over na, maar wás het zeker.
Boekgegevens
”Wat maakt een verzetsheld?” Rutger Bregman; uitg. De Correspondent; 69 blz.; € 10,-
”Het geheime dagboek van Arnold Douwes, Jodenredder”, Johannes Houwink ten Cate & Bob Moore; uitg. Boom; 352 blz.; € 24,90