Kamer wordt sterker door samenwerking
Een nieuwe lente en een nieuw geluid. Dat zou, na de verkiezingen, zomaar boven de ingang van de Kamer kunnen staan. Frisse gezichten, frisse klanken. En wat mooi dat ook kleine fracties opgewekt hun toontje meeblazen. Met aan de ene kant Simons en Dassen en aan de andere Eerdmans en Van der Plas, is elke burger vertegenwoordigd. M’n liefje, wat wil je nog meer?
Maar… laten we niet lyrisch worden. Er kleven ook nadelen aan al die klanken en kleuren op het Binnenhof. Even een stapje terug in de tijd. In 1986 zaten er geen zeventien, maar slechts negen partijen in Kamer. Waaronder fracties met een omvang van 54 (CDA), 52 (PvdA) en 27 zetels (VVD).
Was dat in alle opzichten ideaal? Nee, maar het had dit voordeel: in grote fracties konden Kamerleden de enorme berg werk comfortabel onderling verdelen, zich specialiseren en daardoor –ook doordat zij gewoonlijk lang in de Kamer zaten– een krachtig tegenwicht bieden aan de regering.
In zulke grote fracties had je juristen, economen, onderwijskundigen, gezondheidsspecialisten en boeren. En dat weer in soorten en maten. Velen van hen verdrongen zich niet voortdurend bij de interruptiemicrofoons, maar hielden zich op de achtergrond onopvallend bezig met noeste, nuttige, wetgevende arbeid.
Wie die situatie vergelijkt met de huidige, bekruipt soms een licht gevoel van heimwee. Want het is heel simpel: een eenmansfractie kán het werk niet onderling verdelen en kan zich in veel dossiers slechts oppervlakkig verdiepen. Zo werd, door fragmentering van het politieke krachtenveld, de specialistische kennis van het parlement minder. En dat in een tijd waarin een steeds complexere samenleving juist wel om die kennis vraagt.
Na Omtzigtgate heeft elke politicus er de mond vol van: macht en tegenmacht. En terecht. Want wat zou het geweldig zijn als anno 2021 het Haagse dualisme, de scheiding der machten, de checks and balances, of hoe je het maar noemenwilt, beter gingen functioneren.
En natuurlijk is het goed als in dat verband gesproken wordt over grote stappen, zoals dunnere regeerakkoorden. Maar laat de politiek de kleine stapjes niet vergeten. Toen SGP-leider Van der Staaij dezer dagen achter zijn Haagse bureau mijmerde over een sterke Kamer die de regering werkelijk tegenspel kan bieden, herinnerde hij zich plots hoe vaak verwante fracties eind vorige eeuw namens elkaar het woord voerden. Ze namen voor elkaar waar in debatten over wetten waarover ze niet noemenswaardig van mening verschilden. Kwestie van werkverdeling. En van het groepsbelang, te weten de slagkracht van de Kamer als geheel, laten prevaleren boven het eigen belang.
Dat kan anno 2021 nog steeds. Zie de samenwerking tussen Omtzigt (CDA) en Leijten (SP). Het zou misschien nog vaker moeten gebeuren dan vroeger. “Macht en tegenmacht” versterken? Het kan soms met eenvoudige, kleine middelen.