Vrijbeheerzaak heeft alles van doen met SoW
Zorgvuldigheid in een rechtsgang is niet afhankelijk van het aantal gewonnen of verloren procedures, schrijft mr. P. Baijense RA. Hij reageert op een bijdrage van de hervormde synodepreses ds. A. W. van der Plas op deze pagina, 23 maart. Volgens Baijense is juridisch het laatste woord nog niet gesproken over de verhouding tussen landelijke gemeente en plaatselijke kerk, en de bevoegdheid van de synode daarin. Hij denkt dat cassatie van het vonnis van 7 maart voor de hand ligt.
De procedures over vrij beheer en de uitwassen hiervan met de blokkade van het beroepingswerk maken dat deze strijd in de geschiedschrijving over het SoW-proces niet zal ontbreken. De samenhang tussen vrij beheer en SoW is evident. Om welke andere, diepere reden sleept dit conflict zich voort, met als sanctie de beroepingsblokkade? Er is sprake van een ernstig misbruik van recht. Vanaf 1991 wordt op ’onwillige’ gemeenten druk uitgeoefend. Deze is niet te verklaren uit de onwenselijkheid van gebrek aan uniformiteit, plaatselijke misstanden in vrijbeheergemeenten dan wel overwegingen van efficiency en kostenbesef. Reeds in de eerste rechtbankprocedure was het moderamen op dit punt voldoende duidelijk: Vrij beheer is een hinderpaal voor het SoW-proces.
De discussie over de verhouding tussen de plaatselijke gemeenten en de landelijk kerk beperkt zich niet tot de vrijbeheerkwestie. Ook tegen het rapport ”Om de heelheid en eenheid van de kerk”, dat vorig jaar zomer door de hervormde synode is aangenomen, bestaat breed verzet: zeven hervormde gemeenten (geen vrij beheer), tien ambtsdragers (onder wie zeven synodeleden!) en twee gemeenteleden hebben bezwaar aangetekend. De vrijbeheerzaak is een SoW-probleem, en zal als zodanig moeten worden beoordeeld.
Duidelijkheid geeft ds. Van der Plas over de terughoudende opstelling van de gedelegeerden. Zij stellen zich terughoudend op „zolang de strijd niet is gestreden.” Maar wie bepaalt wanneer „de strijd is gestreden”, en wanneer? Is dat bij een uitspraak van de Hoge Raad? Na een hofuitspraak bij terugverwijzing? Na een beroep op het Europees Hof? Na afloop van de procedures, die vrijwel zeker volgen na het definitieve fusiebesluit? Op een bepaald moment zal de terughoudende opstelling eindigen. Dan zullen gedelegeerden hun volledige taak uitvoeren. Dit betekent een gedwongen aanpassing van de plaatselijke beheersregeling.
Ds. Van der Plas spreekt van een gesprek met vertegenwoordigers van vrijbeheergemeenten, dat niet doorging. De suggestie wordt gewekt dat het moderamen de problematiek op wilde lossen en de gemeenten uiteindelijk niet.
De feitelijke situatie rond de afzegging vorig voorjaar was een andere. De samenspraak zou plaatsvinden tussen leden van het moderamen en juridische adviseurs van de landelijke kerk en enkele predikanten met juridische adviseurs vanuit de vrijbeheergemeenten. Gelet op de vacante gemeenten in nood was het ongepast om tot een gesprek over kerkordelijke details te komen terwijl het ernstige probleem van de blokkade van het beroepingswerk voortduurde. Bovendien hadden de betrokkenen geen mandaat om ’zaken te doen’ met het moderamen en vertegenwoordigden ze de gemeenten juridisch gezien niet. Daardoor was sprake van ongelijkwaardige partijen, waardoor een gesprek reeds op voorhand zinloos was. In een door het moderamen gedane schriftelijke informele handreiking, als basis voor het gesprek, bleef het kerkordelijk toezicht volledig intact en buiten discussie. In het licht van de vrijbeheerzaak, SoW en de lopende procedures was een discussie die zich beperkte tot de toepassing van het toezicht, zinloos.
Het moderamen is schriftelijk gewezen op de juiste weg, namelijk het benaderen van het comité Muis-Kool-Van den Brink. Zij coördineren steeds de zaken rond vrijbeheer. Tot tweemaal toe werd in dit schrijven de mogelijkheid van een gesprek opengehouden, maar dan langs die weg. Nooit heeft het genoemde comité een verzoek ontvangen.
Ds. Van der Plas suggereert dat het inbrengen van het bezit door kerkelijke gemeenten in stichtingen van recente datum is. Echter, bijna alle stichtingen zijn opgericht voorafgaand aan de verplichte aanpassing van de beheerstructuur: de stichtingen zijn door vrije kerkvoogdijen opgericht, en de overdracht van goederen vond door vrije kerkvoogdijen plaats. De behandeling van deze ’onwettige’ stichtingen door de landelijke kerk blijft merkwaardig. Ondanks hun ’onwettige’ status moest ten minste één gemeente de Generale Financiële Raad bij het beroepingwerk inzicht geven in de financiële gegevens van kerkvoogdij en stichting. Verder is een recent geval bekend geworden van vermindering van quotumafdracht in verband met de overdracht van goederen aan een stichting.
Terecht roept ds. Van der Plas op samen zorg te dragen voor de evangelieverkondiging. Maar het moderamen kan zonder juridische problemen of eigen nadeel direct de blokkade op het beroepswerk opheffen. De regeling die op dit moment wordt aangegrepen, dient slechts de materiële verzorging van de te beroepen predikant, niets meer en niets minder. Ook het moderamen weet dit. Hopelijk is de kennis van dit deel van het grondvlak van de kerk nog voldoende om te weten dat in de betrokken gemeenten de predikanten in materieel opzicht niets tekortkomen.
Het moderamen noemt nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de kerkenraden met het oog op de pastorale schade. Het zijn echter met name de kerkenraden in de betrokken gemeenten die aangetoond hebben hun verantwoordelijkheid zeer wel te verstaan.
Blijft de vraag hoe het moderamen van de Hervormde Kerk de verantwoording kan nemen voor de belemmering van prediking en pastoraat. Waar ligt de eigen verantwoordelijkheid van het moderamen in dezen? Ondanks alle tegenwerking is de evangelieverkondiging in de betrokken gemeenten zondag aan zondag doorgegaan. Gelukkig is dát niet afhankelijk van het moderamen.
De auteur is betrokken bij de vrijbeheerzaak in de Nederlandse Hervormde Kerk.