Identiteit bewaren hoeft zorgverlener niet in zijn eentje te doen
Christelijke identiteit in de zorg kan voor zorgverleners een zwaar en moeilijk onderwerp zijn. De verleiding bestaat dan om het onderwerp maar te vermijden. Er is echter een betere weg.
Dat christelijke identiteit in de zorg als een lastig onderwerp wordt ervaren, is niet vreemd. Dat heeft te maken met het feit dat de samenleving is veranderd. Vroeger was de uniformiteit en soms ook de vanzelfsprekendheid binnen zorginstellingen groter. Tegenwoordig hebben zorgverleners steeds meer te maken met een diversiteit aan opvattingen. Dat zorgt ervoor dat zorgmedewerkers soms in een kluwen van botsende opvattingen terechtkomen. Bijvoorbeeld als je eigen opvattingen schuren met die van de zorgvrager. Je hebt dan ook nog rekening te houden met de gangbare en officiële voorschriften over wat goede zorg is en collega’s die mogelijk weer andere opvattingen hebben. Om het nog ingewikkelder te maken, is daar dan ook nog de organisatie met een bepaalde cultuur of een bepaald (ethisch) beleid. Te midden van al die verschillende, soms botsende, opvattingen en meningen moet de zorgverlener dan wijs handelen. Dat is niet gemakkelijk, hoewel je jezelf daarin kunt bekwamen.
Levensverhaal
Gelukkig hangt het vormgeven van christelijke identiteit niet alleen van de medewerker af. De christelijke identiteit van een instelling is namelijk veelzijdig. Op ten minste vier terreinen speelt die een rol: professional, zorgpraktijk, organisatie en zorgvrager.
De professional heeft zijn of haar levensovertuigingen en een levensverhaal. Deze werken bewust of onbewust door in de manier waarop zorg wordt verleend.
De zorgpraktijk kent bepaalde handelingsvoorschriften en protocollen ten behoeve van goede zorg. Deze worden mede gestempeld door een bepaalde visie op de mens, gezondheid, ziekte en lijden.
De organisatie oefent door middel van beleidsvorming invloed uit op de zorgverlening. Zij bepaalt het officiële beleid van de organisatie, stelt de ethische kaders vast en werft en schoolt het personeel.
Dan is daar als laatste nog de zorgvrager. Deze is niet passief in het ondergaan van de zorg. Zijn of haar wensen en voorkeuren bepalen de manier waarop zorg geboden wordt. Als zij graag een gesprek wil over geestelijke zaken, dan kan dat worden aangeven. Maar misschien is het wel zo dat ze hierin iets uit te delen heeft, dat ze zomaar tijdens het verzorgen iets deelt en zo de verpleegkundige of verzorgende iets meegeeft. Zorgbehoevende mensen zijn niet alleen ontvangers, maar ook uitdelers!
Dit laat zien dat niet alles de verantwoordelijkheid van de zorgverlener is. Dat geeft ontspanning. De organisatie heeft namelijk eveneens een verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor de zorgvrager, de collega’s en de mensen die anderen leren goede zorg te verlenen.
Aankaarten
Maar wat dan te doen als anderen die rol niet oppakken? Wat als de organisatie geen visie heeft op goede zorg, geen beleid heeft ten aanzien van palliatieve zorg of bepaalde omgangsvormen?
Je hebt dan alle reden om dit aan te kaarten. De instelling heeft namelijk een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat iemand goede zorg kan leveren. Op die manier kun je als ‘inwoner’ van een instelling je ‘burgerplicht’ oppakken en anderen helpen om samen de christelijke identiteit in de zorg vorm te geven. Op die manier mag je de wederzijdse afhankelijkheid van de handen en voeten, het oor en het oog vormgeven tot wederzijdse bloei en met het oog op goede zorg.
De auteur is associate lector Christelijke Professie aan de Christelijke Hogeschool Ede, mede namens Lelie zorggroep. Hij schrijft deze bijdrage naar aanleiding van een webinar over christelijke identiteit tijdens de Ontdek de Zorg-week.