Innerlijk verscheurde vaders
Titel:
”Jeptha, of offerbelofte; Koning David hersteld; Faëton, of roekeloze stoutheid”
Auteur: Joost van den Vondel; bezorgd door J. W. H. Konst; Delta/uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2004
ISBN 90 351 2652 1
Pagina’s: 320
Prijs: € 29,95; ”Warenar”
Auteur: P. C. Hooft en S. Coster; bezorgd door Jeroen Jansen; Delta/uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2004
ISBN 90 351 2653 x
Pagina’s: 128
Prijs: € 25,-. Vondel en Hooft: de ”prins onzer dichters” en het ”hoofd” van Hollands poëten. Terecht verdienen deze twee groten uit de zeventiende eeuw een plaats in de monumentale Deltareeks, die tot doel heeft onze belangrijkste literaire werken tot ongeveer 1900 blijvend beschikbaar te stellen voor de lezer van nu. Twee nieuwe delen in de reeks geven hun nu die plaats: één deel met tragedies van Vondel en één deel met een blijspel van Hooft.
Tijdens zijn lange dichtersleven, zo’n kleine zestig jaar, schreef Vondel (1587-1679) 32 treurspelen. Gemiddeld dus één treurspel per twee jaar. Daarnaast schreef hij een grote hoeveelheid andersoortig werk. Het getuigt van een enorme werkkracht en productiviteit.
Drie van zijn tragedies zijn nu, bezorgd door J. W. H. Konst, in één deel uitgegeven in de Deltareeks: ”Jeptha, of offerbelofte” (1659), ”Koning David hersteld” (1660) en ”Faëton, of roekeloze stoutheid” (1663). De eerste twee zijn een bewerking van bijbelse stof. ”Jeptha” -inderdaad met een p- behandelt de geschiedenis van Jeftha in Richteren 11:29-40: zijn offerbelofte aan God en de voltrekking van het offer na zijn overwinning. ”Koning David hersteld” gaat over de opstand van Absalom (2 Samuël 15-18), met het accent op de tragische afloop: Absaloms dood, door David diep betreurd. ”Faëton” bevat klassieke stof: het mythologische verhaal van Faëton, zoon van de zonnegod Febus of Apollo, die voor één keer de zonnewagen mag besturen, maar door zelfoverschatting de hele kosmos zo in gevaar brengt dat Jupiter ingrijpt en hem met zijn bliksem dodelijk treft.
Onvolmaakte helden
In zijn zeer informatieve nawoord gaat Konst vooral uitvoerig in op twee zaken: de thematiek en de vormgeving. Wat het laatste betreft: Vondel is zijn hele dichtersleven bezig geweest met de vraag hoe een goede tragedie moet worden opgezet. In de latere fase van zijn dichterschap, waarin de drie genoemde treurspelen vallen, is de theoreticus Aristoteles zijn grote leidsman. In diens ”Poetica” vond Vondel belangrijke structuurelementen, zoals de ”staatverandering” -de omslag van geluk naar ongeluk-, de ”agnitio” -het komen tot inzicht bij de hoofdpersoon- en de ”katharsis”: reiniging of loutering, het oproepen van medelijden of vrees bij de toeschouwers. Ook de tekening van de held: niet volmaakt -dat zou moeilijk kunnen- maar ook geen schurk of misdadiger. In Vondels eigen woorden (in zijn uitvoerig ”Berecht”, zijn voorbericht voor de ”Jeptha”): de held bevindt zich tussen ”vroom en onvroom”, tussen ”deugdelijk en gebrekkelijk”. Altijd is er sprake van verwijtbare schuld, maar de fout die de held maakt is wel begrijpelijk.
Thematisch gezien plaatst Vondel zijn helden steeds voor een dilemma, een uiterst moeilijke keuze. Jeftha: de keuze tussen vasthouden aan zijn belofte tot God of het leven van zijn dochter sparen; David: de keuze tussen het voortbestaan van zijn rijk of het leven van zijn zoon Absalom; Febus, de vader van Faëton: de wereld redden of zijn zoon. Bij alle drie is er sprake van een crisissituatie waarin de vaderliefde in botsing komt met hogere belangen. De dichter schreef de drie stukken in een periode van ongeveer vier jaar. Mogelijk hebben trieste persoonlijke ervaringen van Vondel rond 1660 met zijn zoon Joost een rol gespeeld bij de stofkeuze.
Vondel wil vooral de innerlijke strijd, de verscheurdheid van de hoofdpersoon uitbeelden: twijfel, tweestrijd, gewetensnood. Zonder spektakel tekent Vondel personages die schuldig zijn, foute beslissingen nemen, maar die toch bij de toeschouwer medelijden, begrip en ontroering wekken. Dat behoorde voor hem tot het wezen van het tragische. De structuurprincipes die Aristoteles hem aanreikte zijn primair daarop gericht.
Warenar
Die tragiek en aangrijpende gewetensnood vinden we niet in het andere nieuwe deel van de Deltareeks: een uitgave van Hoofts ”Warenar”, bezorgd door Jeroen Jansen. Het is een blijspel dat Hooft zelf slechts als een aardigheidje beschouwde, een niemendalletje.
Het stuk gaat, via een Duitse vertaling, terug op de ”Aulularia” van de Latijnse dichter Plautus. De hoofdpersoon is een oude vrek, ”Warnar” (= echte zot) geheten, die een pot met gouden munten bezit. Dit is de eerste verhaallijn: de tegenstelling tussen gierigheid en gulheid, de vrek die koste wat kost zijn pot met goud probeert te bewaren. Daar doorheen is een tweede verhaallijn geweven: de huwelijksperikelen van Warnars dochter, die zwanger is.
In zijn nawoord gaat Jansen allereerst in op de auteurskwestie. Hij maakt op basis van bewaard gebleven brieven aannemelijk dat Hooft de hoofdauteur is, maar dat ook Samuel Coster, arts en literator te Amsterdam, een inbreng heeft gehad, al is dit laatste minder hard te maken. De relatie met de klassieke bron illustreert het renaissancistische kernbegrip van de ”imitatio” of navolging, maar het is wel een echt Hollands stuk geworden: Amsterdamse toestanden, locaties en volkstaal. Voor zo’n vertalende bewerking of vrije navolging hadden onze renaissancedichters een prachtige omschrijving: „nae ’s Landts gheleghentheyt verduytscht.”
Verder gaat Jansen in op de plaats van het stuk in het zeventiende-eeuwse toneel. Het is geen klucht -die is oppervlakkiger en aanzienlijk platter-, maar een blijspel, wat onder meer inhoudt dat het een duidelijke moraal biedt, wijze lessen via een lachspiegel. De taal is platte volkstaal met allerlei grofheden, zoals bij dit zeventiende-eeuwse genre gewoon was. Het stuk bevat een groot aantal verwensingen en (bastaard)vloeken. Met name dit aspect verklaart het verzet van zeventiende-eeuwse stadsbesturen en kerkenraden tegen deze vorm van toneel.
Als hedendaagse lezers verbazen we ons erover dat allerlei platheden uit zo’n aristocratische pen als die van Hooft voortkwamen. Heeft Hooft zich misschien toch wat voor het stuk gegeneerd? Hij heeft in elk geval in het openbaar zijn naam niet aan het werk willen verbinden.
Deltareeks
Beide edities zijn wetenschappelijk verantwoord, blijkend uit de zorg voor de tekst, de verklarende noten, het nawoord, de verantwoording en de bibliografie. Een verschil tussen beide is dat met het oog op de huidige lezers spelling en interpunctie van Vondels teksten gemoderniseerd zijn, dit in tegenstelling tot Hoofts stuk.
Omdat Hooft ook enkele diepzinnige treurspelen vol politieke denkbeelden heeft geschreven -”Geeraerdt van Velsen” en ”Baeto”-, begrijp ik niet helemaal dat nu juist ”Warenar” het eerste werk van Hooft is dat in de Deltareeks verschijnt, temeer omdat het blijspelgenre in de reeks al vertegenwoordigd is door een veel betere representant, namelijk ”Spaanschen Brabander” van Bredero.
Het nawoord van beide edities bevat gedegen informatie. Bij ”Jeptha” mis ik de vermelding dat Richteren 11:39 -hij „volbracht zijn gelofte” aan haar- nogal versluierend is. Theologen -zie ook de kanttekeningen in de Statenvertaling- hebben de eeuwen door gediscussieerd over de vraag: Heeft Jeftha zijn dochter letterlijk geofferd of ’offerde’ hij haar tot een leven in maagdom en afzondering? Verder had in de beschrijving van Jeftha’s schuld een nadrukkelijke verbinding met Vondels geloof niet mogen ontbreken: God is genadig, maar de mens blijft wel verantwoordelijk voor zijn daden.
De uitgaven zijn fraai uitgegeven in gebonden vorm. De Deltareeks is een reeks met allure!
Titel: