Asielzoekers met een zachte g
Titel:
”1585. De val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders”
Auteur: Gustaaf Asaert
Uitgeverij: Lannoo, Tielt, 2004; 373 blz.
ISBN 90 209 5529 2
Pagina’s: € 19,95. De bevolking van de deelgemeente Charlois in Rotterdam bestaat voor meer dan de helft uit allochtonen. Dat gegeven is niet nieuw. Wat we misschien vergeten is dat de bevolking van Amsterdam in 1622 ook voor eenderde uit allochtonen bestond. De problemen van asielzoekers, grote stromen immigranten, verzet van de autochtone bevolking en integratieperikelen: ze zijn op zich van alle tijden. Daarmee is echter niet alles gezegd.
Naast de constante factoren in de geschiedenis heeft iedere tijd eigen problemen, die om eigen oplossingen vragen. Want nadere bestudering van de allochtonenproblematiek van onze eigen tijd en van die rond 1622 laat zien dat de vergelijking niet veel verder gaat dan de koele constatering dat er sprake is van veel buitenlanders. Wie waren de allochtonen van Amsterdam in het jaar 1622? Daarover gaat het boek ”1585. De val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders” van de Belgische historicus Gustaaf Asaert.
Asaert beschrijft in zijn boek uitgebreid de massale uittocht van vele Zuid-Nederlanders, door de schrijver Vlamingen en Brabanders genoemd, uit de Zuidelijke Nederlanden (het tegenwoordige België). Hij onderzoekt deze uittocht vanaf 1521 tot 1630. Dit is geen onbekend thema. Wie ooit het boek van J. Briels ”De Zuid-Nederlandse immigratie 1572-1630” (1978) heeft gelezen zal weinig nieuwe dingen tegenkomen. Maar dat is ook niet de bedoeling van Asaert geweest.
Hij schrijft dit boek voor een breed geïnteresseerd publiek. Het is het tweede deel in de reeks ”Vlaming, wie ben jij?” Dat is interessant; hij wil dus het zelfbewustzijn van de Vlamingen versterken. Wie zijn ze, wat hebben Vlamingen in het verleden allemaal gedaan en welke invloed hebben ze in omringende landen gehad. Is de achtergrond van deze boekenserie misschien een typisch Belgisch probleem: de competentiestrijd tussen Walen en Vlamingen?
Oorzaak
In ieder geval geeft Gustaaf Asaert op grond van goed bronnenmateriaal een redelijk compleet overzicht van deze enorme uittocht van landgenoten uit de Zuidelijke Nederlanden. Daarbij beschrijft hij de grote betekenis van deze ingrijpende vluchtelingenstroom voor de ontvangende landen, maar ook de desastreuze gevolgen voor de Zuidelijke Nederlanden.
De oorzaak van deze uittocht is vooral gelegen in de Tachtigjarige Oorlog. Vanaf 1521 was er emigratie op kleine schaal, vooral van lutheranen. Het motief was altijd van godsdienstige aard. De grote golf van Vlamingen die willen emigreren, begint vanaf 1566. De Reformatie had immers vooral in de zuidelijke gewesten van de Nederlanden diepe sporen getrokken. De leer van Calvijn en de invloed van Genève, waar vele jonge predikanten opgeleid werden, waren juist in het tegenwoordige België heel goed merkbaar. Predikanten als Petrus Datheen en Guido de Brès waren vooraanstaande figuren in deze streken. Filips II weigerde deze calvinistische godsdienst te erkennen, vervolgingen barstten los en met de komst van Alva in 1567 werd het zwaar weer in de Nederlanden. Je kon als calvinist maar beter je biezen pakken, want je leven liep gevaar.
En waar ging je dan heen? In die jaren vooral naar Engeland en Duitsland. In Engeland kwamen veel Vlamingen terecht in Londen en een aantal kustplaatsen. In Southampton bijvoorbeeld ontstond er een vluchtelingengemeente die voor eenderde afkomstig was uit Valenciennes. In Duitsland werden de vluchtelingen gastvrij onthaald in bijvoorbeeld Emden, Heidelberg, Frankfurt, Hamburg en Altona.
Maar toen de zeven noordelijke provincies met toenemend succes verzet boden tegen Spanje en uiteindelijk de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vormden, was dit land de uitgelezen wijkplaats voor de onderdrukte mensen uit de zuidelijke gewesten. Hier was bijvoorbeeld de taalbarrière het kleinst. De uittocht naar de Republiek nam grote vormen aan na de succesvolle verovering van de tien zuidelijke gewesten door de Spanjaarden. De val van Antwerpen in 1585 vormde hier een bedenkelijke mijlpaal. De Spaanse bevelvoerder Parma gaf de bevolking vier jaar de tijd om een definitieve keus te maken. Je kon blijven, maar dan alleen als rooms-katholiek, óf je kon vertrekken. Dat laatste deden er ontzettend veel.
Cijfers
De eerder geciteerde Briels heeft ons al ingelicht over de aantallen emigranten. De cijfers liegen er niet om. Laten we de voor die tijd zeer belangrijke metropool Antwerpen als voorbeeld nemen. In 1566 telde deze stad ongeveer 100.000 inwoners. Ter vergelijking: Amsterdam had toen nog maar 30.000 inwoners. De bakens werden echter snel verzet. De Antwerpse bevolking was in 1589, aan het einde van de door Parma toegestane bedenktijd, weggezakt tot ongeveer 45.000 inwoners. Een halvering dus van het bevolkingscijfer. In 1622 telde Amsterdam daarentegen 104.000 inwoners, waarvan in de periode 1585-1589 alleen al 44,2 procent van de nieuw ingeschreven poorters afkomstig was uit de zuidelijke provincies.
Ook in Gent stond eenderde van de huizen leeg en Brugge verloor de helft van zijn bevolking. Naar schatting zijn er in totaal 150.000 mensen uit de Zuidelijke Nederlanden vertrokken. Daarom is deze uittocht te vergelijken met bijvoorbeeld het vertrek van duizenden hugenoten uit Frankrijk in de zeventiende eeuw.
Juist rond 1585 zijn velen gevlucht naar de steden in Holland en Zeeland. Onderzoek heeft aangetoond dat er rond 1622 ongeveer 135.300 immigranten waren op een bevolking van 317.000 inwoners. Alleen al in Leiden waren er 30.000 op 45.000 en in Middelburg 25.000 op 40.000. Lidmatenboeken van de Gereformeerde Kerk tonen aan dat in de jaren 1584 en 1586 niet minder dan respectievelijk 400 en 1150 immigranten deelnamen aan het avondmaal.
Voor de steden in de Zuidelijke Nederlanden was deze exodus catastrofaal. Want met het vertrek van deze mensen verdween er tevens een geweldig potentieel aan kennis, cultuur en economie. Het duurde een tijd voordat Antwerpen weer een deel van zijn oude luister terug had.
Gereformeerde Kerk
Waarom gingen ze weg? Hoofdzakelijk vanwege de religie. De protestanten konden in de Republiek hun godsdienst vrijuit belijden. Daarnaast speelden economische motieven een rol. In het tot bloei komende Amsterdam was veel ruimte voor allerlei beroepen en ook in Leiden konden de wevers en textielhandelaren direct aan het werk. De kern van Asaerts boek is met name de zeer grote invloed die de Vlaamse immigranten uitgeoefend hebben op de samenleving in de Republiek. Dat gold bijna alle onderdelen van die samenleving.
De Gereformeerde Kerk groeide als kool en onder de vele binnenkomende predikanten waren mannen van grote naam en faam, zoals Plancius, Faukelius, Gomarus. Maar ook op het gebied van de scholen of bij cultuuruitingen als schilderkunst en letterkunde vindt men de immigranten terug. De schrijver put zich uit om overal voorbeelden te geven van die positieve invloeden. Soms lijkt het wat gezocht om bij de initiatiefnemers van de VOC uit te puzzelen wie er uit het zuiden kwamen. Maar de getallen spreken wel voor zich. De kerkenraad van Leiden bijvoorbeeld telde in 1587 negen Vlamingen en Brabanders op een aantal van twaalf ouderlingen. Amsterdam kende maar één uitgever en twee boekhandels voor 1585. Dat werd wel even anders met de komst van het geslacht Elsevier, een echt boekdrukkersgeslacht uit Vlaanderen. Kortom: Asaert toont overtuigend aan dat de invloed van deze immigranten eerst in Engeland en Duitsland en later in de Republiek groot was.
De binnenkomst van deze immigranten verliep redelijk soepel. Ze werden door de gereformeerden natuurlijk als geloofsgenoten beschouwd en ze brachten vaak werk en kennis mee. Dat is ook gelijk het grote verschil tussen de acceptatie van de immigranten toen en nu. De allochtonen van nu hebben weinig tot niets gemeen met de eigen bevolking.
De stadsoverheid zorgde voor behuizing in leegstaande kloosters en katholieke gebouwen. Amsterdam ging bouwen aan zijn grachtengordels. Voelde de eigen bevolking zich dan niet bedreigd? Ook dat kwam voor. Mensen die geen werk hadden werden meestal geweerd en soms nam een stad zeer beperkende maatregelen om de grote stroom immigranten tegen te houden. De Antwerpenaar Willem Usselinx zegt hierover: „Laat men de vreemdelingen soms niet welgezind wezen, zeker is dan toch maar dat de Nederlanden door hen slapende rijk zijn geworden.”
Ook toen verliep de integratie moeizaam. Een Vlaamse jongeman trouwde bij voorkeur nog met een Vlaams meisje. Er gingen ten minste twee generaties overheen voordat de voormalige immigranten echt geïntegreerd waren.
Ultracalvinisme
De schrijver heeft een goed boek geschreven. Hij heeft wel moeite om het calvinisme goed te typeren. Zo heeft hij het over ultracalvinisme in Dordrecht. Daar bedoelt hij de contraremonstranten mee. Een wonderlijke uitdrukking. Overigens besteedt hij ruim aandacht aan de opbloei van de Gereformeerde Kerk, die voor een belangrijk deel inderdaad te danken is aan de door hem beschreven massale uittocht van Vlamingen en Brabanders. Het boek kent veel illustraties en soms een drukfoutje. De in de kaders beschreven personen die iets betekend hebben, trekken de aandacht en vormen een verrijking van het boek.