Voorbij de grenzen van de haat in Israël
Een vreedzame samenleving van Joden en Palestijnen. Het kan, maar dan moeten mensen wel een grens over. Soms letterlijk, maar vooral in hun hoofd. Joanne Nihom: „Ik laat zien dat mensen écht zonder haat kunnen leven.”
De presentatie van haar nieuwste boek, ”Over grenzen. Mijn leven in Israël”, moest noodgedwongen digitaal, vanwege de coronamaatregelen. Toch reisde Joanne Nihom ervoor naar Nederland.
Met enige trots houdt ze het eerste exemplaar van haar pennenvrucht omhoog. Die vormt de neerslag van een lange serie interviews met een scala aan Israëliërs en Palestijnen. Afgewisseld met persoonlijke noten, dichtregels en dagboekfragmenten.
De geïnterviewde personen hebben een totaal verschillende achtergrond. Maar één ding hebben ze gemeen: ze ondervinden allemaal de gevolgen van het conflict tussen Israëliërs en Palestijnen. Variërend van het verlies van een geliefde bij een aanslag, tot achterstelling bij het vinden van een baan. Maar belangrijker nog: ze zijn bereid op basis van wederzijds respect naar elkaar te luisteren en op het persoonlijke vlak naar verzoening te streven.
Met dit boek kwam een droom uit, schrijft u in het voorwoord. Hoe voelt dat?
„Al vijftien jaar droomde ik ervan een boek te schrijven over coëxistentie tussen Israëliërs en Palestijnen. Om te laten zien wat hier gebeurt op menselijk niveau. Nu ligt het boek er en kan ik het soms nog niet helemaal geloven. Dat komt ook doordat ik tijdens het schrijven voortdurend in verwarring werd gebracht.”
Wat voor verwarring was dat?
„Toen ik in 2005 naar Israël emigreerde, dacht ik dat ik het land goed kende. Ik was er al honderdduizend keer geweest, ermee grootgebracht in een zionistisch gezin. Maar ik trof een heel ander Israël aan toen ik in het noorden tussen de Arabische dorpen ging wonen.
Er heerste een heel andere sfeer dan in de media wordt geschetst. Die is doorgaans negatief: Israël wordt vaak als één grote brandhaard afgeschilderd. Ik ontdekte in de samenleving een heel andere laag, die ik nauwelijks kende. Waar mensen samenleven en -werken. Die wil ik vooral in mijn boek laten zien.”
Wat hoopt u met dit boek te bereiken?
„Ik hoop dat mensen anders gaan denken over Israël. Dat klinkt heel groots, maar zo ben ik helemaal niet. Ik wil laten zien dat het allemaal niet zwart-wit is. Dat hier mensen rondlopen die de meest verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt en tóch zonder haat kunnen leven, ja daar zelfs boven kunnen gaan staan.”
Hoe is dat mogelijk?
„Zij realiseren zich dat haat absoluut niets oplost. Want juist die haat heeft ertoe geleid dat ze hun geliefden zijn kwijtgeraakt. Ik noem in mijn boek het voorbeeld van de orthodox-joodse Yitzhak wiens zoon is vermoord. Dat is het vreselijkste van het vreselijke dat je kan overkomen. Hij ziet de moordenaar als een terrorist, maar kan er toch mee leven als de Israëlische regering hem vrij zou laten als onderdeel van een vredesovereenkomst.”
Zou u dat zelf kunnen?
Met nadruk: „Ja! Ik heb een brief in mijn huis liggen waarin staat dat ik niet wil dat het huis van de terrorist met de grond gelijkgemaakt wordt als ik bij een aanslag zou omkomen. Dat is normaal gesproken de standaardprocedure van de Israëlische regering.
Als we vrede willen, zullen we écht anders moeten gaan denken. Dat zal niet kunnen voor de generatie van onze ouders, die veelal nog met het oorlogsverleden is belast. Misschien ook niet voor mijn generatie. Maar ik heb mijn hoop op de jongeren gevestigd. Ik hoop dat zij luisteren naar het ándere verhaal.”
Is dat realistisch? Want er heeft zich in de loop der jaren ook een verharding in de Israëlische samenleving voltrokken.
„Ik weet dat ik vaak naïef word genoemd. Er zijn vrienden die de verhalen die ik in mijn boek heb opgetekend niet eens geloven. Tot ze met eigen ogen zien hoe ik woon en leef, tussen mijn Arabische buren.
Tegelijkertijd zie ik wel om mij heen dat mensen het moeilijk hebben met Palestijnen. Daar ben ik zelf ook niet vrij van. Weet je, als ik in het vliegtuig iemand Arabisch hoor spreken, vraag ik me toch af –al is het maar één seconde– of die persoon wel goed is gecheckt. Om vervolgens meteen weer te denken: Ja maar, al die Arabische dokters in onze ziekenhuizen dan? Die zijn net zo goed onderdeel van ons leven.
Maar hoe naïef ik dan ook mag zijn, we schieten niets met haatgevoelens op. Als ik maar een heel klein beetje discussie op gang breng, dan heb ik al veel bereikt.”
Wordt dat kleine beetje discussie niet meteen de kop ingedrukt als er morgen weer een oorlog uitbreekt?
„Er kán morgen oorlog uitbreken. Maar juist dan wordt mijn boek des te belangrijker, want dan komt het erop aan. We moeten vertrouwen dat er een andere manier is om met elkaar om te gaan. Als we in hokjes blijven denken, wordt het nooit wat. Daar kan ik me niet bij neerleggen.”
Wordt u met deze denkbeelden in Israël ook niet in een hokje gestopt?
„Zeker. Ik word meteen voor links versleten. Ik denk echter niet in links of rechts. Ik ben maar een gewoon mens die gelooft in een goede manier van met elkaar samenleven.
Dat hoeven we niet van de politiek te verwachten, want die is het de afgelopen zeventig jaar niet gelukt. Dat komt doordat politici voor hun baan worden betaald en zich altijd zorgen om hun herverkiezing moeten maken.”
Wie gaat het dan wel lukken?
„Gewone mensen, die initiatieven nemen zoals ik die in mijn boek beschrijf. Variërend van Joodse en Palestijnse arbeiders die in de fabriek van Sodastream werken, tot gezamenlijke onderwijsprojecten.”
U zou het verwijt krijgen dat u geen oog heeft voor het Joodse karakter van de staat Israël?
„Die spanning voel ik zeker. In mijn boek toon ik duidelijk mijn innerlijke gevecht. Het is mijn land, waar ik als Joodse vrouw vrij kan wonen. Maar er is ook het verlangen naar een betere wereld.”
Wat betekent uw Joods-zijn voor u?
„Ik ben tot in mijn kruin Joods. Ik voel dat ik onderdeel ben van een heel oud en mooi volk. Ik ben in een Joods gezin geboren, uit ouders en grootouders die door de Tweede Wereldoorlog zijn gestempeld. Dat brengt een bepaalde verantwoordelijkheid met zich mee. Ik ben niet zomaar op deze wereld gezet. Ik schrijf dan ook niet zomaar.”
Is dat gevoel dan vooral etnisch bepaald?
„Dat gevoel is moeilijk te omschrijven. Ik ga elke week naar de synagoge. En al zeggen de gebeden me op zichzelf misschien niet zoveel, ze zorgen voor een diep religieus sentiment vanbinnen.”
Die gebeden zijn wel aan God gericht.
Nihom staart een tijdje peinzend voor zich uit. „Ik dacht dat je ging vragen of ik wel in God geloof. Laat ik het zo zeggen: ik heb geen gebeden nodig om religieus te zijn. Het heeft alles te maken met geloven en vertrouwen. Tegelijk beken ik eerlijk dat ik het ook soms niet begrijp waarom God bepaalde dingen laat gebeuren.”
U droeg dit boek aan uw ouders op. Wat is de belangrijkste les die zij u meegaven?
„Dat het leven niet vanzelfsprekend is, en dat je het dus ook niet als zodanig moet nemen. Ze hebben me ook geleerd altijd voor een ander klaar te staan.”
Uw boek heet ”Over grenzen”. Welke grens ging u voor uzelf met het schrijven over?
„Te durven zeggen dat niet alles in Israël rozengeur en maneschijn is. Ik was lange tijd een net Joods meisje dat geen negatieve verhalen over het land wilde horen, laat staan schrijven. Tijdens het samenstellen van het boek twijfelde ik voortdurend. Maar uiteindelijk heb ik besloten: alles moet erin. Daarmee ging ik echt mijn eigen grenzen over.”
Over grenzen. Mijn leven in Israël, Joanne Nihom; uitg. KokBoekencentrum; 272 blz.; € 18,99