Column (Henk Jochemsen): ”Onnatuurlijk” als moreel argument?
Als iets onnatuurlijk is, is het dan daarom niet goed? Is bijvoorbeeld ivf moreel niet goed omdat het onnatuurlijk is?
Een ander voorbeeld: een menselijk gen inbrengen in konijnen, zodat uit de melk van die dieren een geneesmiddel gehaald kan worden, is dat niet goed omdat het onnatuurlijk is? Kippen houden in legbatterijen, is dat moreel onjuist omdat ze niet kunnen krabben; of iets algemener: geen natuurlijk gedrag kunnen vertonen? Dergelijke vragen doen zich in de medische ethiek en de bio-ethiek veelvuldig voor.
In de filosofische ethiek is veel nagedacht over de vraag of het onnatuurlijke karakter van een technische toepassing deze moreel problematisch maakt. Intuïtief is het voor veel mensen een argument tegen een dergelijke toepassing, zoals bij kunstmatige voortplantingstechnieken bij mensen en dieren en bij genetische modificatie van dieren en planten.
In de filosofie bestaat een sterke stroming die dat argument afwijst. Die zegt: dat iets onnatuurlijk is, zegt niets over het ethische gehalte. Een meer inhoudelijk argument tegen het accepteren van ”onnatuurlijk” als moreel argument wordt aangeduid met de term ”naturalistische drogreden”. Een drogreden is een ongeldige reden omdat die op een verkeerde redenering berust. ”Naturalistisch” verwijst naar natuur zoals die zich aan ons voordoet. Kort gezegd, de naturalistische drogreden stelt: een feitelijke gang van zaken in de natuur of in het leven geeft geen moreel argument. Dat mensen door Covid-19 sterven (een natuurlijk proces) betekent niet dat het moreel goed is om mensen daaraan te laten sterven. Dat een deel van de embryo’s die uit geslachtsgemeenschap ontstaan, sterft voor innesteling wil niet zeggen dat wij embryo’s in een kweekschaaltje ook mogen laten doodgaan. Algemeen gesteld: aan een feitelijke gebeurtenis kunnen niet zonder méér morele normen worden ontleend. Op dit punt is de afwijzing van ”onnatuurlijk” als moreel argument terecht.
Maar hiermee is niet alles gezegd. De begrippen natuur en natuurlijk worden verschillend gebruikt. Allereerst als aanduiding van wat er feitelijk in het gewone leven of in de natuur gebeurt. Dit betreft de voorbeelden hier direct boven. In deze zin is het feit dat iets ”natuurlijk” is geen moreel argument ervoor, omdat feitelijk in de natuur en in het leven ook dingen gebeuren die we als verstoring ervaren. Bijvoorbeeld een potentieel dodelijke virusinfectie, of een ernstige aangeboren aandoening.
Maar juist deze ervaring van verstóring wijst op een tweede betekenis van het begrip ”natuurlijk”. Natuurlijk betekent dan ”volgens de aard van iets”, als passend bij een bepaald verschijnsel of wezen. In de natuur komen ziekten voor – de eerste betekenis van natuurlijk. Dat wil niet zeggen dat wij ook iemand ziek mogen maken omdat het natuurlijk is! Integendeel. We ervaren ziekten als een verstoring van het natuurlijke in de zin van het normale, gezonde leven – de tweede betekenis van natuurlijk. De geneeskunde is er juist op gericht om zulke verstoringen te behandelen. Dat doen we omdat we een idee hebben van wat gezond is, wat we ”normaal” vinden, dat we proberen te herstellen.
Wat normaal en gezond is, is enerzijds mede cultuurafhankelijk. Anderzijds kennen mensen over culturen heen de notie dat schepsels en processen in de natuur een eigen aard hebben. Mensen stuiten in de omgang met de werkelijkheid niet alleen op gegeven feitelijkheden daarin, maar daarmee nauw verstrengeld ook op gegeven waarden en normen. Bijvoorbeeld dat kippen horen te kunnen krabben.
Dat iets onnatuurlijk is, kan dus in een bredere visie op de wereld zeker als een moreel argument gelden. Namelijk in de visie dat de natuur ten diepste rust in een geordende, zij het verstoorde, schepping.
Omdat in het leven en in de natuur dat wat ”passend” is en verstoring ervan vaak sterk met elkaar vervlochten zijn, is het onderkennen van gegeven normen in de natuur niet eenvoudig. Het vereist zorgvuldige bestudering en openheid voor de verschijnselen.
De auteur is onderzoekshoogleraar op de Lindeboomleerstoel voor Ethiek van de zorg aan de Theologische Universiteit Kampen.