Heren christenpolitici, bedenk een list!
ChristenUnie-senator Veling en minister De Vries van Binnenlandse Zaken zijn deze week met elkaar in aanvaring gekomen over de kwestie van de vrijheid van onderwijs.
Wie het Reformatorisch Dagblad leest, is daarover inmiddels geïnformeerd. De Vries verdedigde dinsdag in de Eerste Kamer een wetsvoorstel dat een fusie van openbare en bijzondere scholen mogelijk moet maken. Die gefuseerde scholen heten samenwerkingsscholen. Er bestaan er al tientallen van, maar officieel kan dat helemaal niet: volgens de Grondwet bestaat er alleen openbaar en bijzonder onderwijs.
Toen Veling, mede namens de SGP, zijn bezwaren uiteenzette tegen deze wet -die hij als een bedreiging ziet van de vrijheid van onderwijs zoals die is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet- viel De Vries op barse toon tegen hem uit. „De discussie over de vrijheid van onderwijs moet in de komende jaren nu maar in volle hevigheid worden gevoerd. U hebt het zelf geagendeerd.”
Daar waren we al bang voor. Er zijn zo ongeveer nog twee christelijke instituties die nog niet zijn aangepakt door het neoliberale bewind dat Nederland in zijn macht heeft: de christelijke politieke partijen en het bijzonder onderwijs. Een herziening van het kiesstelsel en een „discussie in volle hevigheid” over de vrijheid van onderwijs kan ook daaraan zomaar een einde maken.
Het is misschien verhelderend zo’n stevige woordenwisseling als die tussen Veling en De Vries in historisch perspectief te plaatsen, een perspectief dat laat zien dat we na een eeuw van pluriformiteit op weg zijn naar een nieuw regime, met onverdacht dictatoriale trekken.
Ten tijde van de Republiek was het bestuur in Nederland sterk decentraal georganiseerd. In de Staten-Generaal domineerde Holland, maar de zelfstandigheid van de andere ”provinciën” was groot. De Gereformeerde Kerk was de publiek bevoorrechte, maar een nationale synode had alleen in 1618-1619 plaats. En andere kerken en geloofsrichtingen werden er gedoogd. De Nederlandse Hervormde Kerk is na Afscheiding en Doleantie inmiddels danig verzwakt als belijdende volkskerk, maar de constellatie van 1648-1795 is in grote lijnen nog altijd het ideaal van de SGP.
Na de Franse en Bataafsche Revolutie en de overheersing door Frankrijk kreeg ons land onder koning Willem I een centralistisch bestuur. Wetten en regels werden vanuit Den Haag voor het gehele land uitgevaardigd. Zelfs de kerk werd onderworpen aan de richtlijnen van een ministerie van Eredienst. Het Algemeen Reglement van 1816 moest binnen de Hervormde Kerk de ruimte scheppen die haar waarlijk nationaal zou maken. Diversiteit en vrijheid boetten in op het streven naar centralisatie en liberale beknotting.
Groen van Prinsterer heeft dit eenheidsideaal eigenlijk ook altijd aangehangen, al had die eenheid bij hem een ander karakter. Hij zag Nederland als één protestantse natie en wilde dat de wet- en regelgeving met het volkskarakter in overeenstemming was. Hij streed voor openbare scholen met de Bijbel. En hij bleef -typerend genoeg- altijd lid van de Hervormde Kerk.
Zijn opvolger Abraham Kuyper koos voor een andere koers. De tactische wijzigingen van de oudere Groen werden voor hem principiële uitgangspunten. Hij wilde niet dat één levensbeschouwing de Nederlandse samenleving zou domineren, maar dat de overheid ruimte en vrijheid zou creëren waarbinnen alle levensbeschouwingen, inclusief de gereformeerde, konden gedijen. Dit derde regime -na dat van de Republiek en de liberale negentiende eeuw- heeft het grootste gedeelte van de twintigste eeuw in Nederland geheerst. We hebben er de vrijheid van onderwijs aan te danken. Ook de gereformeerde gezindte kon dankzij dit regime een eigen zuil ontwikkelen.
Dit regime staat sinds het laatste kwart van de vorige eeuw flink onder druk. Een proces van secularisatie en ontzuiling heeft een leegte gecreëerd die sinds 1994 is opgevuld door de „zeven boze geesten” van paars. Het gelijkheidsdenken staat centraal in deze ideologie. En zij legt haar eigen definitie van gelijkheid aan de samenleving op. Waarom zouden de aanhangers ervan nog een politieke partij als de SGP toestaan, die de vrouw niet gelijkstelt aan de man? Of waarom zouden zij nog belastinggeld uittrekken voor scholen die alleen kinderen van christelijke ouders toelaten en homodocenten weren?
De discussie tussen de aanhangers van het pluriforme regime en de nieuwe ideologen van de dictatuur van artikel 1 van de Grondwet zal de komende jaren inderdaad „in alle hevigheid” losbarsten. Die discussie vraagt om een list van de christenpolitici in de Kamer. Zij zouden zich er eerst bewust van moeten worden dat hier het front komt te liggen - en dat zij er verstandig aan doen zich niet te profileren op terreinen waarop partijen als de PvdA en GroenLinks hun sporen al hebben verdiend. Profilering ten koste van elkaar is in dit perspectief al helemaal onverstandig.
En zij zouden misschien moeten erkennen -zonder direct de loopgraven in te duiken- dat de discussie over de vrijheid van onderwijs door de ontwikkelingen binnen het bijzonder onderwijs zelf is opgeroepen. Want de ontwikkelingen die in de samenleving hebben huisgehouden, zijn vele protestants-christelijke en rooms-katholieke scholen niet voorbijgegaan. Het ophouden van de identiteit van die scholen is verworden tot een farce, hoe ontzettend spijtig dat ook is. Pas als onze christelijke politici deze feiten onder ogen (durven) zien, kunnen zij gaan meedenken over creatieve oplossingen die de vrijheid van het gereformeerd/reformatorisch onderwijs ongemoeid laten.
Uit een bijdrage van de historicus dr. George Harinck wordt duidelijk dat de bezinning binnen christelijke kringen in en rondom de regering-Bush op dit terrein al verder gevorderd is. Zij slagen erin het christendom, op z’n kuyperiaans, als een publieke godsdienst te presenteren, die een open, niet-discriminerende samenleving waarborgt. ChristenUnie en CDA zijn principieel, vanuit hun eigen traditie, tot deze bezinning verplicht, de SGP kan minstens om tactische redenen er van harte bij aansluiten. En die bezinning is meer dan een interessante politieke discussie: algemeen bestaat immers het gevoelen dat de innerlijke kracht van de gereformeerde gezindte niet zo groot is dat zij het zonder de beschermende ruimte van vrije instituties kan stellen.