Mijn instrument: Hoboïste Diana Abspoel levert voortdurend gevecht met het riet
Met de hobo heb je een haat-liefdeverhouding, zegt Diana Abspoel uit Dordrecht. „Een hoboïst is het type doordouwer.” Haar leerlinge Loïs Hout uit Ridderkerk bespeelt het houten blaasinstrument al zo’n zeven jaar. „Het liefst barokmuziek.”
Hoboïste Diana Abspoel: „De hobo is geen makkelijk instrument. Ik zeg altijd: de gemiddelde hoboïst is het type doordouwer. Je moet altijd weer het gevecht aangaan met het riet. Eigenlijk heb je een haat-liefdeverhouding met je instrument. Maar als het dan lukt, kun je je ziel erin kwijt. Alle emoties kun je met de hobo vertolken. Er is ook ontzettend veel voor geschreven: Bach componeerde al voor de hobo, maar ook componisten als Franck, Saint-Saëns en Nielsen schreven voor dit instrument.
Ik begon ooit met de blokfluit, ik was een jaar of 7. Op m’n 10e ben ik op hobo overgestapt. Bij ons thuis bespeelde de hele familie De Borst een instrument; we hébben wat opgetreden tijdens kerkdiensten. Na de havo ben ik naar het conservatorium in Amsterdam gegaan. Daar leerde ik niet alleen hobospelen maar ook rieten snijden. Dat doet iedere professionele hoboïst eigenlijk zelf. Ik had tijdens de opleiding wel een dikke dip. Ik moest bij een nieuwe docent helemaal opnieuw beginnen met spelen; het onbevangene was er toen wel af. Dankzij docent Koen van Slogteren kwam ik daar weer bovenop. Hij was een kei van een pedagoog.
Zelf heb ik via muziekscholen zo’n veertig leerlingen, in de leeftijd van 7 tot 75 jaar; ik geef les in Barendrecht, Dordrecht, Gorinchem, Leerdam en Ridderkerk. Heel erg leuk: lesgeven. Dat doe ik het liefst op locatie – ik speel graag samen met leerlingen. Nu moet het meeste noodgedwongen digitaal.
De hobo is een lastig instrument voor kleine kinderen. Je moet het in een hoek van 70 graden voor je houden, maar dan is een houten hobo algauw te zwaar. Je hebt wel kunststofinstrumenten die lichter zijn. Ook de rieten vormen een probleem bij kleine kinderen: ze gaan snel stuk en kosten toch zo’n 17 à 18 euro. Dan heb je nog de vereiste lipspanning (embouchure) die problemen kan geven. Meestal is 7 of 8 jaar een mooie leeftijd om te beginnen. Na drie jaar kunnen kinderen dan vaak heel wat noten spelen; echt mooi is het dan vaak nog niet. Leuk is het verschil tussen meiden en jongens. De meiden gaan algauw voor mooie tonen, jongens zijn in het begin vooral bezig met het raken van noten. Het leuke is dat op een gegeven moment bij hen ook het kwartje valt, meestal ongeveer als ze naar de middelbare school gaan.
Ik heb drie soorten hobo’s – alle drie gekregen van m’n ouders. Een gewone van het Franse merk F. Lorée. Zo’n type kost algauw 8000 euro. Daarnaast een althobo: die klinkt een kwint lager dan de gewone hobo. Je herkent ’m aan de bolvormige beker onderaan. De hobo d’amore –liefdeshobo– heeft ook een bolvormige beker en zit er qua klank tussenin.
De hobo heeft een vérdragende, doordringende en sprankelende klank; niet voor niets wordt een orkest met de hobo gestemd. In de verte doet hij denken aan de doedelzak, een van de voorlopers van de hobo. De kunst is de klank mild te maken. De althobo heeft sowieso al een lagere, mildere klank. Die pak ik vaak als ik speel bij een kooruitvoering van bijvoorbeeld Jigdaljahu. Dan heb je een ronder, warmer geluid. Speel je Bachs ”Weihnachts-Oratorium”, dan heb je ook de robuustere, meer aanwezige toon van de gewone hobo nodig.
Wat mij precies trekt aan de hobo? Ik denk vooral het melancholische van de klank.”