Jubileumboek over 100 jaar kerkbeheer
Sinds drs. G. van Soest –in mijn lagereschooljaren bovenmeester in ons dorpje Polsbroek– bestuurslid en later voorzitter en erelid werd van de hervormde Vereniging van Kerkvoogdijen (VVK), volg ik deze belangenbehartiger van alle kerkrentmeesters.
Na de fusie met het gereformeerde zusje fungeert in de Protestantse Kerk de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer (VKB), die nu haar eeuwfeest herdenkt. In de jubileumbundel ”100 jaar VKB. Kerkbeheer tussen Traditie en Toekomst” kom ik Van Soest en honderden andere kerkvoogden tegen, tot ver in de vorige eeuw mannen met verantwoordelijkheid voor de plaatselijke kerk, mannen met een zekere deftigheid om hen heen. De kerkvoogden en notabelen van dorp of stad – andere mensen dan de diakenen waren het.
Een royale helft van het boek neemt je mee naar de geschiedenis, toont de veelkleurigheid van het werk van de kerkvoogd, die nu in ”kerkrentmeester” een Bijbelse notie in de benaming heeft. Die taak hield meer in dan zorgen voor het traktement van de predikant, al ligt hier wel de aanleiding voor de oprichting in 1920. De VVK was nodig voor het beheren en verzekeren van gebouwen, voor overleg met de overheid over belastingen, in het nadenken over naoorlogse kerkbouw én hedendaagse kerkafstoting, in het stimuleren van geldwerving (Kerkbalans), in beheer van begraafplaatsen.
Kerkvoogden verenigden zich ook om weg te blijven van in hun ogen te sterke invloed vanuit de synode. Het ”recht van beheer” lag plaatselijk en nergens anders, meenden veel kerkvoogden, een strijd die kon betekenen dat toestemming van de synode om te gaan beroepen soms lang uitbleef.
Financieel beleid
Een grote kwestie was de jaren door de verhouding tussen bestuur en beheer, tussen kerkenraad en kerkvoogdij, waarbij de vraag speelt of het financieel beleid in of na overleg met de kerkenraad vastgesteld wordt.
Bij de kerkorde van 1951 komt de figuur van de ouderling-kerkvoogd en leeft de wens dat door voorlichting en overtuiging de aanpassing vanzelf komt. Veertig jaar later –de vereniging van drie kerken in het zicht– blijkt „een bepaalde dwang van de synode” nodig. In dit verband lees ik een aardige anekdote, die een toch wel droge historische opsomming enige kleuring geeft: Als onder leiding van Van Soest er een buitengewone ledenvergadering plaatsheeft, komt hervormd Staphorst met zeven kerkvoogden naar de vergadering. Omdat de kerkvoogdij geen lid is van de VVK, krijgen de mannen toegang als ze beloven na afloop lid te worden. „Ze hebben de gehele bijeenkomst bijgewoond maar zich nooit als lid van de Vereniging aangemeld.”
Op bepaalde momenten bevat het boek stukken die zonder meer overgenomen zijn uit het verenigingsblad: „In voorgaande afleveringen van deze artikelenserie…” of „Hiermee kwam een einde aan een bijeenkomst die zorgvuldig was voorbereid”, woorden die er in een jubileumboek niet toe doen.
Juist toen het me ging hinderen dat de Naam van Christus niet of nauwelijks genoemd werd, maakt Teun Copier als directeur van de Stichting Kerkelijk Geldbeheer dit goed. Met dertig anderen mag hij in het tweede deel zijn visie op de toekomst van de kerk en de taak van kerkrentmeester en VKB verwoorden. Als diverse mensen hierin niet op Christus’ zorg voor Zijn gemeente en op de roeping van de kerk ten aanzien van het Evangelie gewezen hadden, was dit jubileumboek tekortgeschoten. Nu vind je hier houvast, juist waar de zorg over de bemensing van kerkenraden, het ontbreken van gezinnen, de instandhouding van de predikantsplaatsen de pagina’s beheerst. Noch gelatenheid over een krimpende kerk, noch de verwachting van nieuwe vormen houden de gemeente in stand. Het is, aldus classispredikant A. P. van der Maas, „het scheppend Woord van God zelf dat zich de eeuwen door een weg baant.” Zo is het!
Een boek voor de liefhebber.
Boekgegevens
100 jaar VKB, div. auteurs; uitg. Vereniging voor kerkrentmeesterlijk beheer in de PKN; 220 blz.; € 10,-