Kunstenaars moeten als een vertegenwoordiger op pad
Een kunstenaar wordt niet alleen beroemd door vakbekwaamheid of originaliteit. Minstens zo’n grote rol spelen handelsgeest en het opbouwen van een netwerk. Die netwerken bleven in het kunsthistorisch onderzoek teveel onderbelicht.
Ze zijn er alle eeuwen door geweest; kunstenaars die tegelijk ondernemer waren. Ze gaven soms leiding in ateliers waar tientallen leerlingen het schilderwerk verrichtten. De meester zorgde voor de schets en voor de laatste hand, de finishing touch. En natuurlijk voor de handtekening onder het werk. Het onderhouden van een netwerk was een wezenlijk onderdeel van hun verkoopstrategie. Want dat netwerk moest de opdrachten leveren; die kwamen tenslotte niet uit de lucht vallen.
Tussenkop
Wie wilde meetellen, moest er ook op uit. Want wie reisde kon zijn oor te luisteren leggen bij collega-kunstenaars in andere delen van Europa, van hen de nieuwste stijlen en technieken leren en daarmee zijn eigen kunst verbeteren. Maar vooral ook om contacten te leggen met potentiële opdrachtgevers. Kunstenaars uit gegoede kringen waren daarom gewoon om hun kunststudie af te sluiten met een ”Grand Tour” door Europa, of zelfs daarbuiten. En vanaf 1663 bestaat er een gezaghebbende aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars, de ”Prix de Rome”. Het is een subsidie om een kunstreis (naar Rome) te maken. De prijs bestaat nog.
Leemte in het onderzoek
Het is eigenlijk vreemd dat bij latere bestudering van kunstenaars wel hun leven en werk aan bod komen, maar dat hun omgeving, hun netwerk, wat onderbelicht blijft. Ze worden vooral ingedeeld op de onderwerpen die zij schilderden of op stijlgroep die ze met collega’s vormden. Maar, zegt kunsthistorica Gaila Jehoel, „een kunstenaar staat niet los van zijn omgeving en zijn leven verloopt niet thematisch of geïsoleerd. Het is juist het milieu waarin hij opgroeit, de leermeesters die hem opleiden en de opdrachten die hij verwerft die zijn identiteit als kunstenaar vormgeven.” Het onvoldoende uitdiepen van hun netwerk, vindt Gaila Jehoel „een leemte”, die ze vooral opmerkt bij de studie naar kunstenaars uit de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.
Jehoel besloot onderzoek te doen naar Jan van Scorel (1495-1562), „een kunstenaar die een unieke positie in het Hollandse culturele leven van de 16e eeuw inneemt.” Jan van Scorel is niet alleen architect, geestelijke, techneut, kunstschilder en ondernemer. Hij weet ook een enorm netwerk op te bouwen binnen Europese hofkringen, de elite, intellectuele gezelschappen en binnen de geestelijkheid. Juist met dat netwerk kan hij zijn overige talenten verzilveren.
Gaila Jehoel is verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam, voert daar onderzoek uit en doceert over ”Kunst, Markt en Connaisseurschap” (het beoordelen van kunstwerken op hun authenticiteit, kwaliteit en esthetische waarde). Haar onderzoek naar het netwerk van relaties van Jan van Scorel mondt in 2019 uit in een proefschrift en een promotie. Van haar promotieonderzoek is nu een handelseditie verschenen.
Bastaardij
Jan van Scorel (1495-1562) is de natuurlijke zoon van de dorpspastoor van het Noord-Hollandse Schoorl, een vooraanstaand man, met veel functies en invloed, zelfs buiten de parochie Schoorl. Het celibaat speelt kennelijk een ondergeschikte rol, want hoewel Jan niet de naam van zijn vader krijgt, maar van het dorp Schoorl waar hij leeft, groeit hij ongehinderd op binnen de parochie. Hij volgt lessen op de dorpsschool, waar zijn geletterde vader ook een taak heeft. Veel tijd wordt besteed aan muziek en zang; Jan blinkt erin uit.
Voor studie aan de Latijnse school moet Jan naar Alkmaar. Als „kerkrechtelijk gevolg van bastaardij” –hij is immers een onwettig kind– mag hij daar geen theologische examens afleggen. Maar zijn aanleg voor de kunsten komt al snel aan het licht en Jan wordt in de leer gedaan bij de Alkmaarse schilder Cornelis Buys en later in Haarlem, bij Willem Cornelisz. Volgens Jehoel is in de jeugdjaren van Van Scorel al de basis gelegd voor zijn latere netwerk. Via zijn vader en de Latijnse school raakte hij thuis in de kerkelijke en bestuurlijke kringen van Schoorl en omgeving.
Na zijn opleiding gaat Van Scorel op reis en Jehoel volgt hem op de voet. Naar Amsterdam, naar Utrecht, vervolgens naar Keulen. Van Scorel kiest steeds welbewust en met het oog op zijn carrière zijn verblijfplaatsen uit.
Eerdere biografen als Godfried Hoogewerff en Jonkvrouw C. H. de Jonge menen dat Van Scorel „toevallig” in het Karintische Steyr terechtkomt. Jehoel weerlegt dat; Van Scorel plande zijn reis zorgvuldig. Eerst voegt hij zich in Utrecht bij de beroemde kunstenaar Mabuse, vertrekt vervolgens naar Keulen en daarna naar Spiers, Straatsburg en Bazel – van de ene schilderswerkplaats naar de andere.
Nergens blijft hij lang. In Neurenberg verblijft hij bij Albrecht Dürer. Onderweg werkt hij om in zijn onderhoud te voorzien, maar tegelijk bouwt hij een wijdvertakt netwerk op. In Duitsland, Oostenrijk en Venetië verkeert hij onder intellectuelen en kooplieden.
Knooppunt
Venetië vormt aan het begin van de zestiende eeuw een knooppunt van handel en kunst. Mensen van allerlei nationaliteiten verblijven in goede herbergen, die vaak werden gedreven door landgenoten. Ook worden vanuit deze havenstad voor rijke mensen pelgrimsreizen naar Palestina georganiseerd. In comfortabele, snelle passagiersschepen wordt de overtocht gemaakt naar Jaffa.
In 1520 onderneemt ook Van Scorel de oversteek en komt terug met een hoofd en een schetsboek vol ideeën en iconische inspiratie. Het schetsboek is helaas verloren gegaan. Schilderijen van Jeruzalem, die hij later maakt, blijven gelukkig wel bewaard.
Pelgrims kunnen bij terugkeer in het vaderland rekenen op bewondering en status. Dat valt ook Van Scorel ten deel als hij, na nog een verblijf in Rome terugkeert naar Utrecht en zich ten slotte in Haarlem vestigt. Was Van Scorel bij vertrek nog hopeloos verliefd op de mooie dochter van een van zijn leermeesters, bij zijn terugkeer blijkt zij haar hart en liefde aan een Amsterdamse goudsmid te hebben verpand. Zo ging dat, zo gaat dat.
Van Scorel bouwt een atelier van naam op en heeft veel hovelingen en koningen in zijn kennissenkring. Als hij de Zweedse koning Gustav een dienst bewijst, zo schrijft biograaf Karel van Mander, overlaadt deze hem met geschenken: een handgeschreven brief, een prachtige ring, een kist vol martervelletjes, een slede met paardentuig en een Zweedse kaas van 200 pond. Wie durft nog zeggen dat netwerken niet belangrijk zijn? Maar helaas, alleen de brief bereikt Van Scorel, hoewel het zegel er voor hergebruik af is gesneden. Alle geschenken zijn ergens blijven steken.
Spoor soms bijster
Hoewel een wetenschappelijk werk, leest het boek van Jehoel soms als een roman. Tegelijk raak je door de uitgebreidheid van de informatie Van Scorels ‘omgeving’ het spoor soms bijster. En er blijft na lezing een wat onwennig, onbevredigd gevoel over. Hoe zit het nu toch? Een schilder kan nog zulk mooi werk maken, hij zal ook de handigheid van de koopman en de durf van een ondernemer moeten hebben. Hij moet als een spin zijn netwerk weven en het geluk hebben van mond-tot-mondreclame. Maar hoe verhoudt zich dat alles nu tot elkaar? Hoe lagen en liggen de kansen voor een bescheiden schilder zonder al die bijkomende gaven, met slechts één excellent talent: prachtig kunnen schilderen. Hoe objectief is de schoonheid van een schilderij vast te stellen? Is, willekeurig, Henk Helmantel zo succesvol omdat hij een geweldige schilder is, of omdat hij een goede neus voor zaken heeft en een netwerker? Misschien kunnen wat colleges connaisseurschap hierbij wat verder helpen.
Boekgegevens
Het culturele netwerk van Jan van Scorel, schilder, kanunnik, ondernemer en kosmopoliet, Gaila Jehoel;
uitg. Verloren; 498 blz.; € 39,-.