Jan Brokken heeft heimwee naar zijn ongekende moeder
„Dit is geen boek over kolonisatie en dekolonisatie, maar over een jonge vrouw die met haar man vol idealisme naar Nederlands-Indië vertrekt, een boek waarin ik voelbaar wil maken hoe ze dacht, handelde en leefde.”
Jan Brokken publiceert in een hoog tempo, over uiteenlopende onderwerpen. Al eerder schreef hij over zijn eigen geschiedenis, onder andere in ”De vergelding” en in ”Mijn kleine waanzin”. Recent verscheen ”De tuinen van Buitenzorg”, over de jonge Olga, zijn moeder. In 1935 stapte zij samen met haar man op de boot naar Nederlands-Indië. Ze was 23 jaar oud, net een week getrouwd. Haar man was zendingspredikant, met de speciale opdracht onderzoek te doen naar islamitische bekeringsbewegingen.
Een boek over uw moeder, hoe bent u daartoe gekomen?
„Ik schrijf over Olga, mijn moeder vóórdat ze mijn moeder werd. Ik ben in 1949 in Nederland geboren en heb die hele periode in Indië niet meegemaakt, het gaat dus echt over een mij onbekende moeder. Ik probeer altijd al verhalen dichtbij te krijgen, te beschrijven hoe mensen dachten, hoe ze dingen beleefden, tegen welke vragen ze aanliepen.
Dat het om mijn moeder ging, maakte het wel spannender omdat je nooit weet wat je tegen gaat komen. Dat ik dit boek kon schrijven heb ik te danken aan de 39 brieven van mijn moeder aan mijn tante Nora, die ik na het overlijden van mijn ouders van haar kreeg. Nora scheelde maar tien maanden met moeder en was verloofd met de enige studievriend van mijn vader, ze waren dus heel vertrouwelijk met elkaar.
Moeder schrijft in haar brieven over hoe je een nieuwe taal en cultuur leert kennen, hoe het is om vrouw te zijn van een zendingspredikant, maar ook over de vreugde van het huwelijksleven en later over de moeite om kinderen te krijgen. Het is dus een diepe en intieme correspondentie.
Olga was een schrijfster, haar brieven zijn vele vellen lang, het zijn juweeltjes van proza. Door die brieven kon ik ingaan op de vraag wat mijn moeder bezighield, wat ze zag, wat haar fascineerde. Ik had ze al jaren, maar was eerder niet aan het schrijven toe. Toen hoorde ik twee jaar geleden op de radio het muziekstuk ”De tuinen van Buitenzorg” van Leopold Godowsky. Daar was ik zo door geraakt dat ik de brieven heb opgediept en ben gaan schrijven.”
Heeft u heimwee naar de Olga van voor de oorlog?
„Ja, ik heb Olga zo nooit gekend. In oude fotoalbums zag ik haar in lange witte jurken of rijdend op een paard, ik voelde wel dat zij een andere vrouw was dan de domineesvrouw in Rhoon zoals ik haar kende. Ik voelde me een buitenstaander in ons gezin. Mijn ouders hadden zo lang in Indië gewoond, mijn broers zijn beide in Makassar geboren, zij kenden allemaal het leven in de tropen. Ik was van na de Tweede Wereldoorlog, had geen drama meegemaakt. Ik was jaloers op hun gezamenlijke verleden, terwijl mijn twee broers natuurlijk jaloers waren op mij.
Toen zij tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië naar een interneringskamp verhuisden was mijn oudste broer drie jaar, de jongste anderhalf, hij kon net staan. Zij hadden heel veel honger geleden, hadden voortdurend angst vanwege bombardementen en andere terreur. In mijn kleuterjaren had ik volop speelgoed; en als ik zei dat ik geen griesmeel lustte, riepen zij natuurlijk gelijk in koor: „Nooit honger gehad.” Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik er op een of andere manier niet bij hoorde.”
Hoe veranderde de oorlog Olga’s leven?
„Alle gezinsleden hebben een enorm trauma opgelopen. Mijn vader was met nog vijftig andere geestelijken geïnterneerd bij een Japanse kampcommandant die een grote hekel had aan christenen. Hij verbood hun te bidden. Vader bad toch met zieke kampgenoten en werd dan vreselijk afgetuigd. Als ik later mijn vader onder de douche vandaan zag komen, zag ik nog altijd de striemen op zijn rug.
Mijn moeder zat samen met mijn twee broertjes in een kamp. Ze kreeg trombose in beide benen en kon nauwelijks op haar benen staan. Ze heeft er ook een hartziekte aan overgehouden, al heeft ze dat altijd voor ons verborgen gehouden.”
Toch gaat het boek vooral over de mooie kanten van Nederlands-Indië?
„Dat heb ik bewust gedaan, ik wilde niet dat het een boek over het kamp zou worden. Dat kamp heb ik niet meegemaakt, dat zou ik niet zo precies hebben kunnen beschrijven. Tijdens de oorlog schrijft Olga geen brieven, in de enige brief van erna schrijft ze alleen: „De kinderen hebben het overleefd. Ik heb het overleefd, Han heeft het overleefd.” Over moeiten praat je niet, die draag je alleen, zo was haar houding.
Vandaar ook de titel van het boek, ”De tuinen van Buitenzorg”, die staat symbool voor alle mooie kanten van Nederlands-Indië. Die tuin is onmiskenbaar een van de mooiste botanische tuinen van de wereld. Hij is bovendien ingericht door onderzoekers die gefascineerd waren door wat ze aantroffen in Nederlands-Indië, zoals mijn ouders dat ook waren.”
Uw ouders hadden niet gedacht dat het afscheid van Nederlands-Indië definitief zou zijn?
„Met name mijn vader wilde heel graag terug na hun verplichte verlof in 1947. Voor Olga was het wel anders, zij had zo geleden in het kamp en ook daarna was het heel moeilijk. Vader hoopte terug te keren in dienst van de Protestante Kerk Indonesië. Hij voelde een sterke roeping voor zijn werk als zendingspredikant en zijn onderzoek naar de islam.
Bij vader is altijd sterk blijven meespelen hoe hij zelf christen is geworden. Hij kwam oorspronkelijk uit een atheïstisch milieu. Op zijn zeventiende liep hij bij toeval een kerk binnen. Daar werd voorgelezen uit de psalmen en hoorde hij muziek van Bach. Hij is toen gegrepen door het geloof –zoals hij zelf zei– en christen geworden. Dat maakt dat hij altijd is blijven geloven in de individuele bekering. Dat had hij zelf immers zo meegemaakt. Het paste ook bij de persoonlijke theologie van Karl Barth; mijn vader was een echte barthiaan.”
En Olga, geloofde zij dat ook?
„Mijn moeder was er nuchterder in dan vader. Zij vroeg zich bij bekeringsverhalen van Makassaren en Boeginezen af: wat willen ze precies? Ik denk dat zij met haar scepsis dichter bij de waarheid zat. Een bekeerling met wie mijn vader veel contact had, ging na zijn vertrek bijvoorbeeld weer verder met het verkopen van toelatingsbewijzen voor de hemel, droeg amuletten en handhaafde andere animistische gebruiken. Ook mijn vader schrijft overigens in een van zijn brieven: „Ik kan nog niet weten of het ze gaat om een nieuw geloof of een nieuwe broek.””
Wilde Olga daarom naar Nederland terug?
„Mijn moeder maakte een ontwikkeling door. In het begin was ze volgzaam, als het over theologie en zending gaat, zag ze dat als het pakkie-an van Han. Mijn vader was de theoloog, mijn moeder had alleen huishoudschool. Ze begon echter de talen te leren en naailessen te geven, waardoor ze in contact kwam met de Makassaren. Ze werd onafhankelijker, zeker na haar periode in het kamp.
Toen stuitte ze op de geschriften van dr. Adriani, die de Bijbel vertaalde in Toradjatalen. Hij schreef al in 1911 dat hij een hekel had aan het meesterachtige gedrag van Europeanen. Dat heeft ze dik onderstreept. In de kantlijn van een brochure van hem schreef ze: „In het kamp heb ik geleerd wat een wereld is zonder God en zonder gerechtigheid. Ik weet niet goed meer wat we hier doen. Het is het mooiste land van de wereld, ik zou hier altijd willen blijven, maar dan in gerechtigheid, en op basis van respect; en ik vrees dat dat niet meer mogelijk is.”
Misschien zag ze dit toch te somber. Er bleven in Nederland regelmatig mensen uit Makassar komen, delegaties Ambonezen, Makassaren en Boeginezen, die tot het christelijk geloof waren overgegaan. Mijn vader is altijd blijven geloven in de integriteit van deze mensen en hield contact met hen.
Ik vond later nog een brief aan mijn vader van de door hem opgeleide Boeginese hulpprediker Denso uit 1986. Denso, inmiddels predikant, begint „met alle respect” en uit de hele brief blijkt duidelijk dat er sprake is van een gelijkwaardige relatie. Het kón toch.
Maar de kerk stond daar indertijd meer voor open dan het gezag in Indië en het streven naar onafhankelijkheid is in een verschrikkelijk bloedbad geëindigd. Dat heeft mijn moeder eerder zien aankomen dan mijn vader. Toen ze samen met mijn broers afgevoerd werd naar het interneringskamp, werd de vrachtwagen waarin ze met twintig andere vrouwen en kinderen stond, met stenen bekogeld door Makassaarse vrouwen en meisjes. Vrouwen die zij naailes had gegeven. Toen wist ze dat de vreedzame overgang naar een onafhankelijk Indonesië een gepasseerd station was. Die steniging vond ze erger dan de hele oorlog.”
-—
Boekgegevens
De tuinen van Buitenzorg, Jan Brokken; uitg. Atlas Contact; 219 blz.; € 20,99
-—