Column (Aart van Soest): „Willen jullie voor mij bidden?”
De reformatorische school waarop ik lesgeef, staat sinds jaar en dag midden in een kwetsbare wijk in Rotterdam. In een overheidsrapportage wordt onder andere vermeld dat eenzaamheid hier een groot probleem is. Ook ligt de psychische gezondheid van de bewoners beduidend onder het gemiddelde van de stad.
Tot een aantal jaren geleden merkten wijkbewoners niet zoveel van de school. Iedere morgen zagen ze grote groepen jongeren aankomen. In de middag vertrokken ze weer naar de kerkdorpen in de regio. Op enig moment kwam de schoolleiding tot de conclusie dat hierin iets moest veranderen. De christelijke identiteit vormde hiervoor een belangrijke aanleiding. Het bezoeken van mensen in de wijk werd een onderdeel van het lesprogramma van verschillende opleidingen.
Tot de dag van vandaag herinnert mijn collega zich het eerste kennismakingsgesprek. Een alleenstaande buurtbewoner had hulp gevraagd omdat hij slecht ter been raakte. Hij wilde graag hulp bij het stofzuigen van de woning, en vond hierna een gesprekje met de studenten fijn. Bij het aanbellen voor de eerste ontmoeting klonk vervaarlijk geblaf uit de woning. Toen de deur op een kier stond, zonk de moed hem in de schoenen. De hond raakte werkelijk door het dolle heen toen hij hem zag staan. Hij kwam pas tot rust nadat de baas hem op het afgesloten balkon had gebracht.
Na afloop van het gesprek vroeg mijn collega: „Waarom werd uw hond zo onrustig toen ik kwam?” Zijn antwoord: „Het is zeker meer dan vier jaar geleden dat hier voor het laatst iemand heeft aangebeld.” Wat eenzaamheid is, leer je niet vanuit een boek. Het dringt pas echt tot je door als je een medemens in de ogen kijkt.
Voor het bezoekwerk is het nodig om een juiste houding aan te leren. Wie zielige mensen denkt te gaan helpen, komt niet tot een goede ontmoeting. Hiervoor is gelijkwaardigheid en wederkerigheid nodig. Dit leer je misschien wel op zijn best als het een enorme rommel is in huis, of als de ander er onverzorgd uitziet en niet fris ruikt. Het is prachtig om te zien hoe snel jonge studenten deze vaardigheden leren als ze eropuit gaan.
Niet zo lang geleden gingen twee van hen op bezoek bij een man van middelbare leeftijd. Er ontstond al snel een diepgaand gesprek. Hierin deelde hij iets van zijn eigen levensverhaal. Hij had een problematische jeugd gehad, waarin hij –voor hem totaal onverwacht– in een tehuis was geplaatst. Aan deze periode bewaarde hij veel pijnlijke herinneringen.
Sinds die tijd had hij veel last van nachtmerries en angsten. Het werd voor hem onmogelijk om te blijven werken. Er volgde een ontslag. Bezoeken aan de psychiater hadden hem het nodige inzicht en een grote dosis medicijnen opgeleverd. Maar de angst bleef. Het speelde vooral in eenzame donkere nachten.
In het gesprek vroeg hij de studenten of zij ook wel eens bang waren, en wat ze dan deden. Hierover ontstond een gesprek, waarbij de leerlingen iets van zichzelf deelden. Op een heel natuurlijke manier ging het ineens over God, en over bidden. Hij luisterde met aandacht.
Toen de studenten wilden vertrekken, vroeg hij ineens: „Willen jullie voor mij bidden?” Even keken ze elkaar aan. En toen wisten ze wat hun te doen stond. En zo klonk in een oud appartement in Rotterdam-Zuid een eenvoudig, gemeend gebed tot God om hulp. Hierna namen ze afscheid.
Na afloop van het bezoek ontving ik als docent een bericht. De boodschap was duidelijk. „Ik vond het bezoek heel fijn. Met name omdat er ruimte was voor gebed. Dat gaf mij veel steun. En het was gezellig!”
Leerlingen leren met dit bezoekwerk dat je van uitdelen rijker wordt. Ze leren vooroordelen opzij te zetten, en te oefenen in echt luisteren. Ze zien in de praktijk dat het belangrijkste wat je kunt doen is: er zijn voor de ander. En misschien is ieder bezoekje in de wijk weinig anders dan een praktijkles godsdienst.
De auteur is docent en contextueel therapeut.