Wijzen op het Lam
Johannes 1:35
„En ziende op Jezus, daar wandelende, zei hij: Zie, het Lam Gods.”
Christus heeft Zichzelf aan God onstraffelijk opgeofferd voor onze zonden. Over dit gezegende Lam van God sprak Johannes de Doper te Bethabara over de Jordaan, bij die gelegenheid toen hem door de afgezonden priesters en Levieten gevraagd werd of hij Elia in eigen persoon of de Messias Zelf was.
Hierop heeft hij ronduit geantwoord: „Nee, ik ben de Christus niet.” Hij beleed openlijk dat hij Elia in eigen persoon niet was en ook niet de Messias Zelf, maar dat hij de stem van de roepende in de woestijn was, die overeenkomstig het woord van de profeet Jesaja uitroept: „Bereidt de weg des Heeren.”
De dag daarna zag hij Jezus van verre komen van Wie hij eerst gesproken en getuigd heeft. Hij zoekt als een getrouwe herder en leraar gelegenheid om zijn gemeente te stichten en op te bouwen in de zaligmakende kennis van de Heere. Hij toont hun de Messias als met de vinger, wanneer hij zegt: „Zie, het Lam Gods.”
Hier toonde Johannes de Doper dat hij werkelijk meer was dan al de profeten van het Oude Testament. Die konden zeggen: „Zie, de tijd komt dat Hij zal gezien worden”, maar Johannes zag Hem met zijn lichamelijke ogen in Zijn aanwezigheid. Hij wijst naar Hem als met de vinger, terwijl hij zegt: „Zie, het Lam Gods.” Zie, hier is Hij. Zie; hij gebruikt een gebiedende manier van spreken.
F. Ragstat à Weille, predikant te Spijk
(”De Fontein van alle vertroosting”, 1682
)