Column (Henk Kievit): Geld rolt te veel één kant op
Geld moet rollen. Maar wat als de balans zoekraakt en er een klein groepje mensen superrijk wordt?
De kritiek op de uitwassen van het huidige kapitalistische systeem zwelt aan. Niet dat men er onmiddellijk van af wil, want het communistische systeem, als tegenhanger, is ook niet aantrekkelijk gebleken. Maar een van de grote bezwaren is dat behaalde financiële winst soms voor een aanzienlijk groot deel neerslaat in een erg kleine groep. In de afgelopen decennia heeft zich een nieuwe mondiale klasse gevormd van superrijken. Dit zijn hoogopgeleide, internationaal georiënteerde personen die het mondiale zakendoen aanjagen en grote winsten uit technologische bedrijven naar zich toe halen. Grote groepen in de middenklasse profiteren niet van de groeiende economie. Die welvarende middenklasse wordt armer en die één procent rijken steeds rijker. De huidige Canadese minister van Internationale Handel Chrystia Freeland schreef hierover het boek ”De Plutocraten”. In veel westerse landen en in snelgroeiende economieën als China en Rusland nam de inkomens- en vermogensongelijkheid daardoor enorm toe.
Ontwikkelingsorganisatie Oxfam International publiceerde deze week een nieuw rapport: ”The Inequality Virus”. Hierin beschrijft ze de verschillende effecten van de coronacrisis voor arm en rijk. Sinds het begin van de pandemie steeg het vermogen van de top tien van rijkste miljardairs met 540 miljard dollar. En dat zijn niet alleen miljardairs in de Verenigde Staten of West-Europa. De rijkste man van India, Mukesh Ambani, verdubbelde zijn vermogen naar 79 miljard dollar in het afgelopen jaar.
Over het bestrijden van scheefgroei is al veel gediscussieerd. In 1958 voerde de Amerikaanse econoom Galbraith in zijn boek ”The Affluent Society” een pleidooi voor een transitie van een private productie-economie naar een publieke investeringseconomie. Wie tijdens deze coronacrisis uit het raam kijkt, ziet dit gewoon voor zijn ogen gebeuren, met al die Wopke-miljarden die in de huidige economie worden gepompt om de bedrijven overeind te houden. Maar is dit ook echt investeren in een transitie naar de toekomst?
Daarvoor is het goed om het begrip ”just transition” maar eens onder de loep nemen. Dit betekent zoiets als ”rechtvaardige overgang”. De bedenker hiervan, de Amerikaanse vakbondsleider Tony Mazzocchi, was druk doende in de internationale vakbeweging. In 2016 kwam er een naar hem vernoemd onderzoekscentrum om invulling te geven aan die transitie naar een rechtvaardige overgang. Mede geïnspireerd door president Roosevelt, ontstond hierdoor de beweging van de Green New Deal, die Amerika in tien jaar klimaatneutraal moet maken. Ook de Green Deal van de Europese Commissie is hierdoor geïnspireerd.
De centrale vraag bij ”just transition” is hoe de economie valt om te vormen tot een duurzame, groene economie, die tegelijkertijd de kwaliteit van leven verbetert. Het gaat om de overgang naar een duurzamere samenleving die ook fatsoenlijke banen en levensonderhoud voor iedereen behoudt.
Er is een stroming van aanpassers. Zij willen bijsturen, hervormen en veranderen naar groene banen, sociale bescherming, omscholing en overleg. Het liefst willen zij de verzorgingsstaat terug in een groen jasje. Een andere stroming is radicaler en kiest voor een transformatieve verandering met een alternatieve visie op economische groei, gemeten in brede welvaartsindicatoren en nieuwe manieren van produceren en consumeren. De huidige verkiezingen laten in partijprogramma’s reeds de contouren zien van de ambitie om de transitie in de samenleving te stimuleren.
Om het als meedogenloos ervaren kapitalisme het hoofd te bieden, is de toekomst niet aan de neoliberale, vrije markt, noch aan de socialistische transactiestaat. Het verdient aandacht om te investeren in transformatiekansen voor boeren, burgers en buitenlui. En dat binnen een ”Rijnlands model” van maatschappelijke ordening, waarbij overleg en andere waarden dan alleen financiële de ruimte krijgen. Daar mag best wat vermogen van die superrijken in geïnvesteerd worden.
De auteur werkt bij de CHE en Nyenrode Business Universiteit.