Voor oliereuzen is het kerend tij
Oliemaatschappijen verkeren in zwaar weer. De coronacrisis hakt er fors in. Nog belangrijker met het oog op hun toekomst is het kerend tij in de wereld van de energie: van fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen.
We hadden het niet eerder meegemaakt: een negatieve olieprijs. Afgelopen april tekenden zich even uitzonderlijke taferelen af. In de Verenigde Staten heerste paniek onder handelaren die de volgende maand grote hoeveelheden van de zwarte drab geleverd zouden krijgen. Waar moesten ze er mee blijven? De opslagtanks zaten boordevol, doordat onder invloed van de virusuitbraak de vraag was ingestort. De contracten voor aankoop van ruwe olie uit Amerikaanse bodem werden massaal gedumpt, de bezitters ervan waren bereid flink geld toe te leggen om ze kwijt te raken. Deze situatie duurde niet lang, maar illustreerde wel de problemen waarmee de sector kampt.
Het is niet het enige signaal. Shell rapporteerde over het tweede kwartaal een historisch groot verlies. Beleggers konden altijd rekenen op een aantrekkelijk dividend van de Brits-Nederlandse onderneming, maar in mei besloot die voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog de vergoeding aan zijn kapitaalverschaffers te verlagen, met twee derde. Na een licht herstel in de zomermaanden sprak topman Ben van Beurden het vertrouwen uit dat de winstuitkering toch weer stapsgewijs zal stijgen.
Kijk naar de koersen op het Damrak. De AEX heeft de terugval van eerder dit jaar volledig goedgemaakt. Shell echter staat op een verlies van 40 procent. Het aandeel Royal Dutch Shell, zoals het officieel heet, is traditioneel welhaast een verplicht onderdeel van elke beleggingsportefeuille, maar het lijkt zijn glans te verspelen. Er heerst onzekerheid over ontwikkelingen en resultaten op korte en lange termijn.
Bovendien staat beleggen in vervuilende, fossiele bedrijven tegenwoordig vanuit moreel oogpunt in een bedenkelijk daglicht. Pensioenfondsen bouwen, onder druk van de publieke opinie, dergelijke belangen af. Voor hun imago is het beter de ingelegde premies onder te brengen in schoon en duurzaam. Zorg en Welzijn, qua grootte het tweede fonds in Nederland, maakte vorige maand bekend dat het volledig uit olie is gestapt. Onder beleggers in de VS ligt dat anders, daar geeft wat het meeste geld opbrengt gewoon de doorslag.
Om in Amerika te blijven: in New York, op Wall Street, verloor ExxonMobil in augustus zijn plaats in de prestigieuze Dow-Jonesindex. Een decennium terug was het, gemeten naar beurswaarde, het grootste bedrijf ter wereld. Techgiganten als Apple, Google en Facebook zijn deze vertegenwoordiger van de ‘oude industrie’ ondertussen al lang voorbijgesneld.
Malaise
Kortom, veel malaise onder de ‘olieboeren’. Door de dreiging van Covid-19 en alle beperkende maatregelen in verband daarmee krimpt de economie. Activiteiten worden ingesnoerd en het vele thuiswerken betekent dat we met z’n allen minder kilometers rijden. Dat veroorzaakt een kentering in het brandstofverbruik. De luchtvaart draagt als afnemer van kerosine eveneens daartoe bij.
Een onbalans tussen vraag en aanbod heeft geleid tot een lagere prijs voor olie. In januari noteerde Brent, afkomstig uit de Noordzee, tussen 65 en 70 dollar per vat van standaard 159 liter. Na een dip in april tot onder 20 dollar, trad een herstel op, tot nu in de buurt van de 50 dollar. Dat is nog altijd onder het peil van begin 2020. En elke daling zet de winsten onder druk.
De acute crisis door de pandemie deelt rake klappen uit. Maar er is meer aan de hand. In de loop van de tijd zijn het in de eerste plaats het klimaat, het beleid om de opwarming van de aarde terug te dringen, de noodzakelijke energietransitie –de discussie over die zaken dreigt wat op de achtergrond te geraken– die de olieconcerns confronteren met een veranderende omgeving: van fossiel naar hernieuwbaar. Olie wordt bij steeds meer processen vervangen door alternatieve brandstof. Dus staan de maatschappijen voor de keuze: de koers verleggen of langzaam afglijden richting de uitgang. Hun huidige verdienmodel is in ieder geval ooit achterhaald.
Tekorten
In 1973, toen de Arabische landen de oliekraan dichtdraaiden, sprak PvdA-premier Joop den Uyl de bevolking toe. Het wordt nooit meer zoals voorheen, hield hij de burger voor. Waarschuwingen voor tekorten klonken destijds. Er zou te weinig van het ‘zwarte goud’ in de grond zitten om aan de almaar aantrekkende vraag te kunnen voldoen. Een verkeerde inschatting: bijna een halve eeuw later leven we met een in dat opzicht totaal gewijzigd beeld. Nog fossiele brandstoffen genoeg, een geringere vraag vormt juist het knelpunt; althans, niet voor het milieu en het klimaat, maar voor de oliesector. Het is bezegeld door de afspraken die in 2015 zijn vastgelegd in het Akkoord van Parijs. Het belang van olie, tot op dit moment nog steeds de voornaamste grondstof ter wereld, neemt af, maar niet doordat we door de voorraden heen zijn.
Er circuleren verschillende prognoses over de behoefte eraan. Het Britse BP, een van spelers uit de mondiale top, bracht onlangs een studie uit met de conclusie dat het definitief afgelopen is met de groei van de vraag. Dat zou een trendbreuk inhouden. Genoemde onderneming gooit daarom het roer om en slaat de weg naar vergroening in. Zij wil de komende jaren minder olie oppompen en voluit investeren in hernieuwbare bronnen, zoals windmolenparken en biobrandstof.
Maar niet iedereen verwacht dat Covid-19 als kantelpunt zal fungeren om de olieverslaving een halt toe te roepen. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA), dat in de jaren zeventig werd opgericht door de westerse landen, kijkt er een slag anders tegenaan. In de in oktober gepubliceerde periodieke Outlook luidt de analyse dat de afzet na de pandemie terugkeert op het niveau van ervoor en tot minimaal 2030 verder zal stijgen. Niettemin voorziet ook het IEA een knik naar beneden, alleen dus op een wat later tijdstip.
Toekomst
Hebben oliemaatschappijen toekomst? „Dat denk ik zeker”, zegt Bram Kuijpers, partner bij EY-Parthenon, een onderdeel van EY (voorheen bekend als Ernst & Young). Hij is gespecialiseerd in strategisch beleid van bedrijven in de sfeer van energie. „Ergens tussen 2020 en 2035 zal de vraag naar olie een plateau bereiken, maar daarmee is het olietijdperk niet ten einde. Ook niet als we in 2050 de CO2-doelstelling uit het klimaatakkoord halen.”
Hij illustreert het met een simpel sommetje. „Een vliegtuig ontwikkelen kost tussen de zeven en twaalf jaar. Als je nu alles op alles zet voor schoon vliegen, is er misschien over twaalf jaar een elektrisch of waterstofgedreven toestel. Maar de eerder aangekochte vliegtuigen op dat moment gaan dan nog wel zo’n 25 jaar mee. Dus op z’n vroegst heb je over pakweg 37 jaar geen kerosine meer nodig. Biobrandstoffen zijn in opkomst, maar er is simpelweg te weinig areaal om alle fossiele kerosine te vervangen door biokerosine. Een zelfde verhaal geldt voor de scheepvaart. En niet te vergeten: een groot deel van de olie wordt gebruikt door de chemische industrie. Dat zal niet snel veranderen. Veel van de benodigde plastics kunnen we niet maken zonder die grondstof.”
Het betekent niet dat oliemaatschappijen achterover mogen leunen. Kuijpers: „Diversificatie, dat is hun uitdaging. Voorlopig investeren in olie en vooral ook gas, maar tegelijk de omslag maken naar duurzaam.” Over hoeveel tijd ze daarvoor hebben, denken zij heel verschillend. Europese spelers als Shell en BP zetten hard in op vergroening, terwijl hun Amerikaanse concurrenten, waaronder Exxon en Chevron, daar nog weinig aan doen. Vergroenen heeft in deze sector trouwens twee betekenissen: de raffinaderijen stoken met een brandstof die minder CO2 uitstoot –terwijl dan de soort producten niet wijzigt – of participeren in windmolens, zonneparken en projecten rond waterstof.
Shell
Over de ambities van BP hadden we het al. Het Franse Total meldde kortgeleden dat het een belang neemt in de Amerikaanse start-up Hyzon Motors, die brandstofcellen voor waterstof maakt. Het Spaanse Repsol streeft ernaar over dertig jaar klimaatneutraal te opereren.
Shell, een paradepaardje van onze nationale industrie, stippelt een nieuwe strategie uit, die het in februari presenteert. De multinational, met wereldwijd 83.000 arbeidsplaatsen, liet alvast weten dat de uitgaven voor research en ontwikkeling op het gebied van schone energie worden verdubbeld, tot een kwart van de jaarlijkse investeringen van 20 miljard dollar. Minder afzet en de lage olieprijs nopen tot besparingen, maar het gaat vooral om overleven op lange termijn, om aanpassen aan de nieuwe werkelijkheid.
Kuijpers: „Het is een geleidelijk proces. Maatschappijen moeten ook blijven investeren in olie, want olie behoort nog lang niet tot het verleden. Doordat nieuwe voorraden dieper liggen en moeilijker zijn op te pompen, is daar heel veel geld mee gemoeid. Die uitgaven overtreffen voorlopig ruim de bedragen voor de verduurzaming.”