Bij Bush kun je slechts voor of tegen zijn
Titel:
”Het geloof van George W. Bush”
Auteur: Stephen Mansfield
Uitgeverij: Bread of Life, Vlissingen, 2004
ISBN 90 7522 662 4
Pagina’s: 188
Prijs: € 14,95; Titel: ”Wij zullen overwinnen. Over oorlog, terrorisme en vrijheid”
Auteur: George W. Bush
Uitgeverij: Lemniscaat, Rotterdam, 2004
ISBN 90 5637 586 5
Pagina’s: 387
Prijs: € 19,95;
Titel: ”De president van goed en kwaad. De ethiek van George W. Bush”
Auteur: Peter Singer
Uitgeverij: Lemniscaat, Rotterdam, 2004
ISBN 90 5637 579 2
Pagina’s: 272
Prijs: € 19,95.
Wie een evenwichtig beeld van president Bush wil krijgen, zal zijn eigen leesrepertoire moeten samenstellen uit de publicaties over hem die steeds vaker in Nederlandse vertaling uitkomen. Bijna allemaal nemen ze een standpunt voor of tegen hem in. Twee boeken bestrijken de tegenpolen van afwijzing en verheerlijking, een derde boek biedt Bush’ eigen woorden.
De Amerikaanse presidentsverkiezingen leven als nooit tevoren. Een website zoals www.amerikakiest.nl suggereert dat deze verkiezingsstrijd in het verlengde van de eerste twee ligt, als mochten wij er stemmen. Het mag tot het ’succes’ van Bush’ buitenlands beleid gerekend worden dat boeken over hem ook met spoed in vertaling in buitenlandse boekhandels te koop zijn. Of zou dat een gevolg zijn van commerciële globalisering? In ieder geval wordt de tweespalt uit Amerika geëxporteerd.
Die boeken nemen hier een andere plaats in dan in Amerika, omdat ze in Nederland geen rol spelen in het overtuigen van kiezers. Ze dragen hoogstens bij aan de wereldwijde publieke opinie, maar daar trekt het Amerikaanse electoraat zich niets van aan. Een ’objectief’ boek over Bush is nog niet verschenen, daarom moeten Nederlandse lezers steeds bedenken dat deze producten een bijdrage leveren aan de campagne en niet geschreven zijn om een evenwichtig beeld te schetsen. De combinatie van de boeken van Mansfield en Singer levert voldoende informatie op om Bush niet als dom af te kraken, noch hem als een held te omhelzen. Het eerste boek belicht welwillend de persoon, het tweede kritisch zijn beleid.
Drank en geloof
Stephen Mansfield, historicus met een graad van de uit de pinksterbeweging voortgekomen universiteit van Oral Roberts, behoort met zijn boek ”Het geloof van George W. Bush” tot een groep gelovige publicisten waartoe ook de auteur Doug Wead behoort. Wead beschreef in 1980 en in 1988 het geloofsleven van respectievelijk Reagan en Bush sr. met als doel behoudende christenen gerust te stellen met de stelling dat beide Republikeinse kandidaten aan hun kant stonden. Mansfield volgt vrij kritiekloos de geschiedenis van Bush’ voorgeslacht, dat in zijn ogen bestaat uit visionaire en dappere mannen die plichtsbesef en dienstbaarheid hebben overgedragen aan hun nazaten. Hij gebruikt Bush vooral als voorbeeld van een invloedrijk man die zijn geloof serieus neemt.
Deze oudste zoon van de president van 1988 tot 1992 leidde een stuurloos, soms liederlijk leven totdat hij in 1984 een bekeringservaring had die was voorbereid door aansprekende zakenlieden en goede gesprekken met evangelist Billy Graham. Hij sloot zich aan bij een bijbelstudiegroep die zich verdiepte in de persoon van Jezus, worstelde wel met zijn levensstijl, maar niet met theologische vragen. Zijn belangrijkste ommekeer kwam toen hij besloot te stoppen met drinken, een stap die hij zelf toeschreef aan de kracht van het geloof.
Veel meer een doener dan een denker en impulsief bovendien, gunde hij zich niet de tijd om echt tot bezinning te komen. Zelf interpreteerde hij zijn bekering in termen van vrijheid: het geloof maakte hem vrij om een eigen koers te varen. Zijn geslaagde poging om de drank te laten staan bevestigde zijn mening dat hij onafhankelijk en standvastig kon zijn, wat nu overkomt als hardleers en halsstarrig.
Mansfields boek is welwillend jegens Bush, maar niet kritiekloos. Verhelderend is vooral de beschrijving van Bush’ liefde voor sport, met name het honkbal. Zijn strijdlustige retoriek is mede bepaald door de sportieve competitie. Met veel Amerikanen deelt hij die voorliefde voor de sport, die een even hoge prioriteit als kerk en geloof heeft…
Slimme strategen
Na een preek waarin hij Gods roeping tot leiderschap meende te horen en na gesprekken die dit bevestigden, legde hij contacten met kerkelijke leiders, die hem vertrouwen gaven zijn eigen politieke loopbaan te ontwikkelen. Ervaren dankzij de campagne van zijn vader, bijgestaan door slimme strategen en met voldoende zelfvertrouwen voorzag hij in de behoefte aan moreel leiderschap met de nadruk op geloof, gezin en eerlijkheid die veel Amerikanen in Clinton hadden gemist.
Hoewel hij niet naadloos past bij christelijk rechts, zit Bush wel op dezelfde golflengte. Het boek overtuigt de lezer ervan dat Bush geen hypocriete leeghoofd is, maar dat hij weet wat hij doet en dankzij een consistente eenvoudige boodschap zijn aanhang verwerft, die hem mede daardoor de kwaliteiten van een krachtig leider toedicht.
Mansfield behoort tot de grote groep Amerikanen die positieve verwachtingen van het geloof hebben. Hij juicht de inzet toe van mensen en organisaties die vanuit godsdienstige motieven in de hulpverlening werken en die Bush toegang tot overheidssubsidies gaf.
Tegenstrijdigheden
Peter Singer, een van oorsprong Australische ethicus die zich in ”De president van goed en kwaad” ontpopt als iemand die gelooft in de idealen van de Verlichting, staat daarentegen uiterst sceptisch tegenover de effecten van geloofsovertuigingen die in het publieke veld worden uitgedragen. Hij vreest dat die in de plaats komen van zakelijke discussies en logische argumenten, waardoor alle correcties op het (inconsequente) beleid onmogelijk gemaakt worden.
Het kost Singer weinig moeite om de tegenstrijdigheden in het binnenlands en het buitenlands beleid van Bush aan te strepen. Bush belooft gelijke kansen, maar zet de rijken met zijn belastingverlaging op voorsprong; hij wil de vrijheid vergroten, maar verhindert het homohuwelijk en euthanasie; hij is voor het leven, maar ook voor de doodstraf en bloedige aanvalsoorlogen; hij gelooft in vrijgevigheid, maar stimuleert (nationaal) egoïsme.
Singer vindt Bush’ geloof, waardoor veel Amerikanen hem vertrouwen, juist niet geruststellend omdat hij daardoor geen kritische vragen meer stelt. Op dit punt vindt hij Mansfield aan zijn zijde, die Bush eveneens gebrek aan bezinning verwijt, maar dat is niet echt nieuw. Bovendien is er lang niet altijd een directe relatie tussen Bush’ geloof en zijn beleid. Bush beweerde nooit dat de oorlog tegen Irak een goddelijke opdracht was. Veel Amerikaanse christenen zijn juist in hem teleurgesteld.
Singers doelen liggen verder dan die van Bush. Hij heeft als seculiere wetenschapper principiële moeite met het christelijk geloof vanwege zijn waarheidsclaim. Een deel van zijn kritiek is het gevolg van een andere levensbeschouwing. Begrijpelijker is zijn moeite met het uitdragen van hardnekkige nationale mythes: het geloof in de kracht van het individu, in de illusie van de totale vrijheid en de schijn van gelijkheid. In Amerika zijn dergelijke mythes politiek bruikbaar.
De redevoeringen van Bush, gebundeld in ”Wij zullen overwinnen”, staan bol van verwijzingen naar deze mythes. Daardoor klinken ze in niet-Amerikaanse oren vreemd, met name de vereenvoudigde aanduidingen van het kwaad buiten en het goede binnen Amerika. Hij predikt die boodschap in veel varianten en voldoet daarmee aan de eis van effectieve politieke communicatie. De selectie van zijn toespraken, gemaakt door een conservatief weekblad, tonen dat ondanks veel idealistische retoriek, daadkracht voor Bush belangrijker is dan bedachtzaamheid.