De stem van een wanhopige levensinstelling
Titel:
”Grote Jiddische roman”
Auteur: Arnon Grunberg
Uitgeverij: Vassallucci, Amsterdam, 2004
ISBN 90 5000 596 9
Pagina’s: 494
Prijs: € 22,50. Voorzover Arnon Grunberg bekend is onder christelijke lezers, heeft hij veelal een slechte naam. In zijn romans provoceert hij, schopt aan tegen alles wat heilig is en geeft vooral stem aan een wanhopige levensinstelling, die zó wanhopig is dat de ernst verbleekt. Of lijkt te verbleken, want je weet nooit. Zijn voorlaatste boek ”De Asielzoeker” leverde Grunberg vorige week de AKO-literatuurprijs op. Inmiddels is een nieuw werk op de markt: ”Grote Jiddische roman”.
Voor een krant als het Reformatorisch Dagblad blijft het de vraag: wil je aandacht schenken aan een auteur die zo duidelijk tegen alles ingaat waar je als krant juist voor wilt staan? Grunberg spot met het geloof in welke God dan ook, hij vertoont geen schroom als het gaat om seksualiteit en hij verkondigt een levenshouding die uiteindelijk bitter en zwartgallig is. Wat moet je daarmee? Niets moet - niemand is verplicht dit boek te lezen. Toch is het nuttig en nodig om een moment na te denken over de impact van een auteur als deze. Wat zegt het dat deze Grunberg zo populair is? Wat doet de man nu precies in zijn boeken, welke houding zit erachter?
Grunbergs schrijverscarrière is opmerkelijk verlopen. Hij debuteerde begin jaren negentig met ”Blauwe maandagen” en schreef sindsdien een tiental boeken. Drie daarvan verschenen onder zijn pseudoniem Marek van der Jagt. Vanaf het begin van Grunbergs schrijverschap is hij de man geweest van de wanhoop. Dit vormt bij hem een uitgangspunt, het is de basisoriëntatie van zijn schrijverschap. Andere auteurs komen vaak bij wanhoop uit, nadat zij eerst vol vuur gezocht hebben naar hoop, houvast of zekerheid. Bij Grunberg is daarvan geen sprake, lijkt het wel.
Zijn nieuwe roman -die overigens ook onder de titel ”De joodse messias” verscheen- heeft als motto: ”Het laatste wat sterft is hoop”. Nu lijkt dat bij Grunberg het eerste te zijn wat gestorven is en zijn romans zijn te beschouwen als manieren om te leven met die wanhoop. Niet om een en ander ernstig te overdenken, maar om afstand te nemen van de neiging tot hoop.
Geen hoop
Dat is nog een heel ander standpunt dan wanneer je hoop problematisch vindt of somber gestemd bent over de toekomst van de mensheid. Grunberg weet dit heel goed; hij laat in zijn roman de pogingen van de mensheid om te hopen de revue passeren en maakt ze meteen belachelijk. Zijn gehele roman is in feite een spel rond dat thema. Niet voor niets wil de hoofdpersoon van zijn roman een messias worden, die troosten kan.
Deze hoofdpersoon heeft iets betoverends, maar in feite heeft hij een zieke geest. Meestal raaskalt hij, hij is een gek die, in Grunbergs ogen, de waarheid spreekt, zoals het spreekwoord luidt. Deze thematiek heeft natuurlijk een specifieke kleuring in de context van Grunbergs roman, maar wat er in feite onder zit is de onuitroeibare hoop die de mens koestert over zijn toekomst of de betekenis van zijn bestaan. Grunberg laat die hoop in zijn boek sterven. Althans, zo kun je het formuleren.
Je kunt ook zeggen: hij laat zien dat hoop zelfbedrog is. Het is natuurlijk aan de lezer zelf om te beoordelen of er iets te hopen valt. Uiteindelijk doet Grunberg daar niets toe of af.
Wat zegt het dat Grunberg zo populair is? Hij is vooral populair omdat hij goed schrijft. Zijn stijl is erg goed, hij is nogal eens humoristisch. Zou het brede publiek echt doordrongen zijn van de boodschap van Grunberg? Dat is de vraag. Het valt op dat lezers die zelf een duidelijk gemarkeerde levensbeschouwing hebben, het verschil merken wanneer een auteur een mening ten beste geeft die afwijkt van het eigen standpunt. Het komt het erop neer dat de meeste lezers toch geen werkelijke hoop koesteren, zodat het rauwe van Grunbergs boek niet zo rauw is als voor bijvoorbeeld christenen, die juist leven van de hoop.
Leeg geloof
Tegen Grunberg kun je op verschillende manieren aankijken. Je kunt zeggen: zijn spotternijen met God en godsdienst enzovoort staan mij zó tegen dat ik hem niet lees of serieus neem. Je kunt ook zeggen: Grunberg ontmaskert terecht de burgerlijke zelfgenoegzaamheid van de meeste Nederlanders. Want hoe zou je tevreden en genoeglijk kunnen leven als je niet gelooft dat het leven zin heeft, dat er na de dood iets is, dat onrecht uiteindelijk hersteld zal worden, en dat er een absoluut verschil is tussen goed en kwaad?
Ondanks dat veel Nederlanders deze laatste vier dingen zullen beamen, heeft dat geen gevolgen voor hun staan in het leven. In feite leven verreweg de meeste mensen vanuit waarden die hun fundament hebben in het christendom. Grunberg doet, zo bezien, een terechte poging om zijn lezers te tonen dat zij zich ten onrechte vasthouden aan iets waarin ze eigenlijk niet meer geloven. In Grunbergs optiek: mensen houden zich vast aan sprookjes uit de tijd dat mensen nog houvast vonden in religie. Grunbergs boek is vanuit dit oogpunt bezien een oefening in eerlijkheid.
Tegelijk moet je vaststellen dat veel lezers uit de orthodox-christelijke hoek weinig ’hebben’ met zo’n existentiële oefening in eerlijkheid - ook los van Grunberg. Deze lezersgroep is zowel sociologisch, maatschappelijk, kerkelijk, qua onderwijs en media zozeer omringd en bepaald door een christelijke context, dat het kale denken van een mens vanuit zijn bevreemdende bestaan, dus zónder voorgegeven houvast, maar moeilijk op herkenning kan rekenen.
Afhaken
Je kunt ten slotte ook nog van een strikt literaire kant kijken naar Grunbergs boek. Het valt op, dat hij buitengewoon sterk begint en dat zijn verhaal zich hoofdstuk na hoofdstuk prachtig ontwikkelt. Maar tegen het slot gaat het mis. Grunberg laat zijn hoofdpersoon in Israël terechtkomen, maakt hem daar premier en laat allerlei turbulente politieke ontwikkelingen plaatsvinden. Dat gaat allemaal zo snel en ongeloofwaardig, dat je als lezer afhaakt. Vormtechnisch gezien is deze roman van Grunberg knap in zijn opbouw en stijl, maar amateuristisch in zijn afronding. Het is daarom beslist geen groots literair boek.