Column (Aad van Toor): Politiek kerkelijk taalgebruik
Vader had altijd een vast format van felicitatie. Enigszins onbeholpen schudde hij je de hand, feliciteerde je en wenste je veel goede jaren. Daar voegde hij veelzeggend aan toe: „En je weet wat ik met ”goede” bedoel.” Ik haastte me bevestigend te knikken. En zo bleef er veelzeggend veel ongezegd. Met daarachter een wereld van gedachten die ieder voor zichzelf invulling gaf.
Taalgebruik dat versluiert of relativeert, dan wel vergoelijkt. Je komt het veel tegen. Niet het minst in kerkelijke kring, nog minder het minst in klerikale kring. Daar moeten woorden zorgvuldig worden gekozen. Zeker in breder, stemmig gepakt gezelschap zeg je niet klakkeloos dat het je goed gaat. Nee, dan gaan de wenkbrauwen omhoog. Dus zeg je dat het „wel gaat”, desnoods dat het „wel mag gaan.” En als toef op de taart: „naar omstandigheden.”
Na een preek merkte iemand –vanuit een geraakt hart– in de consistorie op dat de dominee zo mooi had gepreekt. Het snedige antwoord: „Anders niet dan?” Zo leer je je wel voegen in het patroon van taalveiligheid.
Een huisbezoek kan soms ronduit fijn zijn. Het gesprek stokt niet in de dagelijkse dingen, maar wezenlijke zaken komen aan de orde. Er klinkt iets door van de hunkering naar gerechtigheid. Maar in het verslag in de kerkenraadsvergadering blijft het wat zuinig, doch veilig: wat gehoord is „klonk lang niet slecht” of „was niet onaardig.”
Verdiende rust is er natuurlijk ook niet bij. Of het nu gaat om een kop koffie of om de vakantietijd die lokt na het intensieve winterwerkseizoen, je zult niet horen: „Zo, dat hebben we toch wel verdiend.” Verdiende koffie of rust? Ach nee, „we zijn eraan toe.” Even beladen als ”verdienen” is het ”vieren” en ”genieten”. Dat doe je dus ook liever ”gepast”. Maar wat is dat eigenlijk? Is het geen politiek kerkelijk taalgebruik dat zijn weg zoekt binnen de veilige bedding van het toelaatbare?
Een goede manier om je in te dekken, is je terugtrekken op de vluchtheuvel van het „menselijkerwijs” spreken. Heb je geluk gehad, dan haast je je te zeggen dat dat natuurlijk „menselijkerwijs gesproken” is. Alsof je anders zou kunnen.
We spreken ten slotte niet alleen menselijkerwijs, maar we bedoelen het ook nog „in de goede zin des woords.” Zo kun je je toch nog een enkele uitspatting permitteren. Je bent blij of trots, uitbundig, desnoods uitzinnig; je vindt iets populair of je maakt korte klappen. Als het maar in de goede zin des woords is. Menselijkerwijs gesproken.