Boek over Wisse niet in de geest van Noachs zonen
Wat dr. C. M. van Driel zegt in een interview naar aanleiding van zijn boek ”Een wereld op zichzelf, prof. Gerard Wisse (1873-1957)” is teleurstellend en beschamend. De inhoud van zijn boek zelfs nog meer. Is dit geschiedschrijving die in overeenstemming is met zowel de Bijbelse beginselen alsook de christelijke ethiek?
Mijn eerste reactie na het lezen van bedoeld interview (RD, 26-11) was een gevoel van verbazing en verontwaardiging. Verschillende vragen kwamen bij mij op. „Waarom moest dit zo? Wie is hiermee gediend? Mag dit eigenlijk wel?” Dat gevoel werd vele malen sterker nadat ik het boek had gelezen. Het heeft mij onthutst en bedroefd. Dat had zeker te maken met alle ‘feiten’ die Van Driel na uitgebreid bronnenonderzoek weet terug te halen, met een voyeuristische openheid die een historicus onwaardig is. Dat geldt ook de toon en woorden die hij gebruikt. Zijn bronnen zijn nogal eens subjectief gekleurd en het ontbreekt vaak aan harde bewijzen. Hier zijn vanuit de christelijke ethiek serieuze vragen bij te stellen.
Nu probeert Van Driel dat soort vragen wel voor te zijn. Hij schrijft in zijn voorwoord over bevindelijk gereformeerden: „Zij waarderen het over het algemeen niet als feiten worden opgehaald die illustreren dat het leven van de allerheiligsten slechts een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid kent.” Ook stelt hij dat degenen die deze feiten ophalen al snel van „vijandschap tegen de waarheid die de godgeleerde mocht brengen” worden beschuldigd.
Naar mijn overtuiging zijn er, naast algemene beginselen van goed fatsoen, Bijbelse motieven om dit soort geschiedschrijving af te wijzen.
Liefde en respect
Van Driel beroept zich als historicus op de feiten zoals de bronnen die openbaren. Zoals gezegd, is het de vraag hoe objectief die bronnen dan wel zijn. Om een voorbeeld te noemen: Van Driel laat nogal eens D. Koole aan het woord, een oud-catechisant van prof. Wisse. Die weet allerlei dingen te noemen die het beeld dat Van Driel van Wisse schetst, bevestigen.
Maar een gesprek dat ik met ds. M. C. Tanis had, laat een andere kant zien. Hij heeft als student en jong predikant prof. Wisse persoonlijk gekend en meerdere keren bezocht. De inmiddels bijna 92-jarige predikant sprak zijn droefheid uit over het interview. Hij wil verkeerde dingen niet ontkennen, maar wel bedekken, op de wijze zoals twee zonen van Noach hun vader bedekten, toen deze dronken en naakt in zijn tent lag. Hun liefde en respect voor hun vader was groter dan hun afkeer van zijn zonde. Prof. Wisse heeft tegenover ds. Tanis eens gezegd dat hij voelde dat zijn einde nabij was. En hij heeft beleden dat hij alleen voor God kon bestaan in het werk van Christus.
Van Driel gaat niet zover dat hij dat laatste durft te ontkennen. Hij denkt dat Wisses „strenge theocentrische denken hem telkens weer op zijn plek voor God moet hebben gebracht.” Maar „als historicus en gelovige” vindt hij het „onethisch om informatie te verzwijgen omdat ze niet stichtelijk is.” Mijn vraag is: waarom is dat onethisch? Welk soort ethiek bedoelt hij dan? Hij zegt dat hij als „gelovige” schrijft, maar in zijn boek hanteert hij eerder de ethiek van de Telegraaf dan die van de Heilige Schrift.
Negende gebod
Het voorbeeld van Noach trof mij. En er zijn allerlei andere woorden uit de Schrift te noemen die Van Driel hadden moeten tegenhouden in het op deze wijze schrijven van dit boek. Neem bijvoorbeeld 1 Korinthe 13, het hoofdstuk over de christelijke liefde. En lees daarbij dan ook de kanttekeningen. Of denk aan wat we in de Hebreeënbrief over de oudtestamentische gelovigen lezen. De schrijver noemt in hoofdstuk 11 onder anderen Abraham, Simson en David. Dan heeft hij het niet over hun leugens of overspel, maar over hun geloof. Waren die dingen dan niet waar? Helaas wel. De Heere is daar eerlijk over in Zijn Woord. Maar na hun dood laat de Heilige Geest hun misdaden rusten en noemt Hij slechts hun geloofsdaden. En twee hoofdstukken later vermaant Hij om gestorven voorgangers positief te gedenken.
Lees ook de uitleg van de Catechismus bij het negende gebod: „Dat ik geen achterklapper zij (…); ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere.” Of denk aan het kerkordelijke principe dat verborgen zonden niet openbaar gemaakt moeten worden. En er zou zoveel meer te noemen zijn.
Genade
Wat is het doel van dr. Van Driel geweest met het publiceren van de dingen die hij „feiten” noemt? Hij schrijft zelf dat het was om de „mythevorming” rond de persoon van Wisse te doorbreken. Die zou onder andere zichtbaar zijn in biografieën, die volgens hem meer weg hebben van hagiografieën. Maar zou Van Driel zo over Wisse geschreven hebben als deze zijn biologische of geestelijke vader was geweest? Of zou hij hem dan liever hebben bedekt?
Wat mij betreft moet de persoon van Wisse niet in het middelpunt staan. De waarde van zijn erfenis ligt in zijn gedachtengoed. Prof. dr. A. Baars schrijft heel mooi in zijn inleiding op Wisses boek ”De heilsfeiten”: „We moeten Wisse niet klakkeloos verheerlijken of ongelezen afschrijven. Het blijft van belang zijn theologische erfenis te verwerken.” Wisse zelf heeft in het voorwoord beleden: „De arbeid hieraan ten koste gelegd, is verricht in aanbiddende dankbaarheid voor deze in mijzelf verbeurde genade.”
De auteur is predikant van de christelijke gereformeerde Beth-El-kerk in Katwijk aan Zee.