Column: We leven onder een deken van vieze lucht
Afgelopen september ging de documentaire ”A life on our Planet” van de bekende Engelse David Attenborough in première. De 94-jarige filmmaker vertelt over zijn meer dan 60-jarige carrière en het leven op aarde, waarin hij het verlies aan natuur betreurt. Hij bezocht elk continent op onze wereldbol en liet de kijker de wonderen van de aarde zien. In deze laatste documentaire legt hij de vinger erbij hoeveel soortenrijkdom verloren ging in de laatste zestig jaar.
De natuur is van niemand en toch van iedereen. En we gebruiken die allemaal. Zo’n gemeenschappelijk bezit kan leiden tot de zogeheten ”tragedie van de meent”, beter bekend als ”tragedy of the commons”. Met die ”commons” of meent werd vroeger het weiland aangeduid dat alle boeren van het dorp mochten gebruiken. Dat gaat goed zolang er niet te veel koeien in de wei lopen. Maar zodra een boer meer eigen koeien laat grazen op dat ‘gratis’ stuk land voor meer melk, gaat het mis. Er is minder gras per koe en de melkopbrengst neemt af. Daarom laten meer boeren extra koeien grazen op datzelfde stuk land, waardoor de koeien nog minder melk geven en de inkomsten van de boer verder dalen. Al snel raakt het hele weiland uitgeput. Het beheer gaat alleen goed zolang alle boeren samen verantwoordelijkheid nemen om de graskwaliteit te bewaken.
Attenborough’s documentaire deed mij denken aan het Schone Lucht Akkoord, dat het Rijk, gemeentes en provincies begin dit jaar sloten met de ambitie om samen te werken aan schone lucht. Het doel is om tussen nu en 2030 in heel Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren en de ‘deken’ van luchtverontreiniging zoveel mogelijk weg te trekken.
Luchtverontreiniging is een van de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid, in dezelfde orde van grootte als overgewicht. Met name fijnstof, stikstofdioxide en ozon hebben effect op de volksgezondheid. De aanwezigheid van deze stoffen in de lucht leidt tot een verlies in levensverwachting en heeft impact op de natuur. Ik herinner mij nog dat we met vakanties veertig jaar geleden op doorreis naar de Alpen door het Duitse Ruhrgebied reden. Er hing daar een vieze lucht, afkomstig van kolen, staal- en machinefabrieken.
De lucht is dus van ons allemaal, maar door vieze lucht is de kwaliteit van leven in het geding. Hoe organiseren we succesvol beheer ervan?
Een oplossing is het privatiseren van collectief eigendom. Eén partij beheert het gemeenschappelijke goed en laat iedereen ervoor betalen. Wanneer mensen geen eigenaar meer zijn, maar via een platform die diensten kunnen kopen of huren, kom je in de platformeconomie van Über, Booking.com en AirBNB terecht. Zij hebben geen taxi’s, huizen of hotels in bezit, maar beheren wel de ‘toegangspoort’ tot die diensten tegen tarief. Maar net als bij deze bedrijven leidt zo’n model vaak tot winstbejag in plaats van zorgvuldig beheer.
De eerste vrouwelijke Nobelprijswinnaar in de economie in 2009, Elinor Ostrom, oppert een alternatief. Zij onderzocht hoe Zwitserse boeren hun hooggelegen gemeenschappelijke Alpenweiden weten te beheren door collectieve afspraken en zich daaraan te houden. Zij onderstreept het vastleggen van wat gemeenschappelijke middelen zijn en hoe er een verdeling is tussen opbrengsten en kosten. De zeggenschap moet erkend worden door overheden en gezamenlijke besluitvorming is nodig. Daarbij horen onlosmakelijk het monitoren van de afspraken en een duidelijk sanctiebeleid voor de overtreders. De verantwoordelijkheid ligt dus volgens Ostrom bij de gebruikers van natuur, lucht en water, en niet in de eerste plaats bij de overheid.
Dat bewustzijn voor gemeenschappelijk eigenaarschap lijkt nu grotendeels verdwenen uit de huidige samenleving. Samen verantwoordelijkheid dragen en mensen daarvan bewust maken, is wat anders dan de overheid regels laten opstellen waaraan we ons moeten houden. Dit bewustzijn actief stimuleren en bijdragen aan dit soort van dienstbaar organiseren van gemeenschappelijkheid vergen veel werk van ons allemaal. Want niet alles wat in de lucht hangt, komt makkelijk van de grond.
De auteur werkt bij de CHE en Nyenrode Business Universiteit.