Luthers theologie van het kruis brengt jongere bij kern van Evangelie
Heeft het jeugdwerk in de kerk van Nederland nog iets aan de theologie van Luther? „Ja”, zegt iemand, „ook nu nog moet het gaan om de rechtvaardiging door het geloof.” „Nee”, zegt een ander, „de vragen van deze tijd zijn heel anders dan die van toen.” Wie heeft gelijk?
Luther zelf vatte zijn boodschap zo samen: „Alleen het kruis is onze theologie!” De grondstructuur van Luthers denken ligt niet allereerst in de rechtvaardiging, maar in wat hij noemde: de theologie van het kruis. Daarmee gaf hij een van de belangrijkste bijdragen ooit aan de christelijke leer.
Wat houdt de theologie van het kruis in? Dat Christus’ kruis allesbepalend is: voor hoe wij God kennen, wat geloven is, hoe een christen leeft, wat bevinding is enzovoorts. God openbaart zichzelf in de gekruisigde Christus – en zo is het een verborgen openbaring. Christus is God, maar wij zien een mens. Hij verdient onze eer, maar Hij wordt veracht. Hij geeft het leven, maar sterft. Hij is de Zoon van Gods welbehagen, maar wordt door God verbrijzeld.
Luther spreekt over Gods masker: Zijn vriendelijk aangezicht verbergt Hij achter het mombakkes van toorn en oordeel. God openbaart zich, maar juist dan is Hij de verborgen God: „U bent een God die Zich verborgen houdt, de Heiland” (Jesaja 45:15). Slechts wie gelooft, ziet Gods gezicht: die kent God in Zijn eigenlijke werk van vergeving, genade, vriendelijkheid. Wij leren God niet werkelijk kennen door Zijn werken (”opera”) maar door kruis en lijden (”crux et passiones”). Niet vanuit de schepping, de voorzienigheid, door wonderen of bewijzen, maar alléén in het kruis, waar God zich „onder de schijn van het tegendeel” openbaart.
Geloven
Deze verborgenheid bepaalt radicaal wat geloven is. Het gaat bij geloven niet om wat wij zien, maar om wat wij in Gods belofte horen. Sluit je ogen dus voor de waarneming en luister naar wat God zegt in het Evangelie. Telkens weer komt Luther terecht bij Hebreeën 11:1: het geloof betreft de dingen die men niet ziet. Geloven keert als het ware de schijn van het tegendeel om. Je ervaart veroordeling, maar je gelooft vergeving. Je gaat de dood tegemoet, maar gelooft dat het leven wacht. Je ziet Gods masker, maar je gelooft in Zijn vriendelijke ogen. Je ervaart dat je van God verlaten bent, maar je gelooft dat Hij bij je is, al de dagen. Wij ervaren de dodende kracht van de Wet, maar geloven in de levendmakende kracht van het Evangelie.
Deze theologie van het kruis bepaalt de grondhouding van de christen. Ook het leven van de gelovige wordt namelijk niet bepaald door eigen werken, maar door kruis en lijden. Gelovigen zijn niet lijdelijk, maar lijden wel. Jezus zegt: „Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen” (Mattheüs 16:24). Een christen aanvaardt het kruis daarom met vreugde. Immers: „De Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt” (Hebreeën 12:6). Luther is hier heel stellig; in zijn uitleg van Hebreeën 2:13 zegt hij: „Iemand die bang is voor de dood of niet wil sterven, is nog niet genoeg christen. Het ontbreekt hem namelijk nog aan het geloof in de opstanding, terwijl hij dit leven meer liefheeft dan het toekomstige leven.”
Tegelijk geeft Luther alle ruimte aan deze spanning tussen ervaring en geloof, die hij als aanvechting benoemt. Juist in de confrontatie met negatieve ervaringen wordt het geloof krachtig: „Want het is op deze manier dat God de kracht van het geloof in Christus zichtbaar maakt. Hij laat aan de dood, het oordeel en de hel zien dat de christen die alle de baas is door het geloof. Al deze verschrikkelijke zaken zijn niets anders dan oefeningen, waardoor het geloof sterk wordt als de dood en hard als de hel (Hooglied 8:6). Want ze dringen als met macht en geweld op ons aan en proberen het hart weg te krijgen bij het vertrouwen op Christus.”
Veel gelovigen zijn nog niet zover gevorderd dat zij de angst voor de dood hebben overwonnen, erkent Luther. Christus heeft echter die angst op zich genomen, en daardoor „is onze angst voor de dood niet zo verwerpelijk dat wij erom worden verdoemd. Want anders zou het zuiver zonde zijn om niet te willen sterven en om bang voor de dood te zijn.”
Aanvechting is dus voor Luther kenmerkend voor het geloof. Aanvechting is staande blijven in het krachtenveld tussen ervaring en geloof, tussen Gods vreemde en eigenlijke werk, tussen kruis en opstanding, tussen wat wij zien in de wereld en horen in het Evangelie.
Ervaringsgericht
Ik ben ervan overtuigd dat deze theologie van het kruis relevant is voor het kerkelijke jeugdwerk anno nu. Jeugdwerk richt zich op jongeren die gedoopt zijn. En de doop wijst op het kruis, met daarachter de opstanding (Romeinen 6:3-8).
Daarbij, de ”theologia crucis” is ervaringsgericht. Dat is in onze cultuur een voordeel. Ook jongeren hebben te maken met gebrokenheid, ziekte, dood, oordeel, schuld en schaamte. Wij moeten hen midden in die ervaring vertellen over Jezus, die het kruis heeft gedragen en schande veracht, omdat Hij zag op de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld (Hebreeën 12:2).
Zo wijst de theologie van het kruis een middenweg. Veel evangelische theologie biedt godsdienst aan als leuke ervaring: „Praise the Lord, wat is het tof om gelovig te zijn!” Dan is het kruis er wel voor Jezus maar niet voor ons. Het is ervaring zonder geloof. Anderzijds houdt het ook bevindelijke theologie een spiegel voor. Als er veel aandacht is voor zondekennis maar niet voor vergeving. Wel voor ervaring maar niet voor geloof. Wel voor de Wet maar niet voor het Evangelie. Luthers theologie is persoonlijk en bevindelijk, maar tegelijk ook zeer antibevindelijk! Het geloof verzet zich immers tegen wat wij bevinden en ervaren, en richt zich zuiver op het Evangelie van Christus. „Alleen het kruis is onze theologie!”
Inwijding
Mijn oproep is dat het kerkelijke jeugdwerk zich niet slechts richt op bijkomende zaken – op dogmatiek, op argumenten tegen het atheïsme, op schepping en evolutie, op de tien geboden of op de kerk als sociale club. Maar maak het kruis van Christus tot de kern. Dan aanvaard je dat veel jongeren dit dwaasheid en ergernis vinden (1 Korinthe 1:27). Zij hebben geen zin in lijden, kruis en dood; geen zin om de weg van Christus te gaan. Luther zegt dan: „Wie niet lijden wil, moet maar weggaan.” Maar andere jongeren zullen door de Heilige Geest worden gebracht tot geloof in de gekruisigde Christus.
Het is waar, we moeten het opnemen tegen een wereld die veel zichtbaar genot belooft. De verleiding is groot, voor jongeren en ouderen, om te leven bij wat we zien en niet door het geloof. Maar toch: neem als jongerenwerkers geen genoegen met minder dan geloof. Wie buitenstaander blijft, begrijpt niets van het christendom. Pas wie de botsing van ervaring en geloof aanvaardt, ontvangt inzicht. De kracht van het Evangelie toont zich niet voor wie op de tribune zit, maar voor wie in de arena met de wilde beesten vecht. Dit is de taak van christelijk jeugdwerk: wijd de jongeren in en nodig hen uit tot een leven van aanvechting.
De auteur is vertaler bij de Luther Heritage Foundation. Dit is een samenvatting van een lezing voor de jongerenorganisaties LJC, HJW en Evangeliestek.