Namenwand is grafzerk voor wie zelfs geen graf kreeg
Ik ben voor het Namenmonument. Ieder mens heeft recht op een graf. Op z’n minst een grafzerk zonder graf. En de beoordeling of een enkeling ten onrechte erop staat, laten we aan Boven over.
De auteur van het artikel ”Namenmonument doet geen recht aan werkelijkheid (RD 15-8), mijn vriend en gewaardeerde collega Lody B. van de Kamp, eindigt met een duidelijk en begrijpelijk „ik kan niet anders dan me verzetten tegen dit bouwwerk”.
Wat speelt hier? De nazi’s organiseerden hun moordmachines op zo’n manier dat Joden zelf een onderdeel werden van de vernietiging. In de kampen werden Joden aangesteld om hun volksgenoten als slavendrijvers te pijnigen, te kwellen, dood te slaan. En als de treinen in Sobibor aankwamen, werden ze opgewacht door andere Joden, die vooral opgewekt moesten kijken, opdat de aangekomen slachtoffers nietsvermoedend de gaskamers zouden ingaan voor een ‘ontsmettingsdouche’. En als ze niet zorgeloos genoeg klaarstonden, gingen ze zelf de gaskamers in. Het oprichten van de Joodse Raad was ook een onderdeel van de moordmachine. Joden moesten mede-Joden opdragen om braaf op transport te gaan.
Van de Kamp vindt het onacceptabel dat op een en dezelfde Namenwand slachtoffers en daders worden genoemd. Tussen haakjes: er waren zeker vele Joden die zichzelf lieten doden en weigerden hun medegevangenen ook maar iets aan te doen. Hun zielen bevinden zich nu gigantisch hoog in het Gan Eden, het Paradijs, en een Eeuwige beloning is hun deel geworden.
Het leven gered
Ik begrijp Van de Kamp, maar ik deel zijn mening niet. Ik zie die namenwand als een grafzerk voor hen wie zelfs geen graf was vergund. Dat er dan tussen de slachtoffers ook namen worden vermeld van mensen die hun medegevangenen afranselden omwille van hun eigen levensbehoud… ook op een begraafplaats waar mensen hun laatste rustplaats hebben gevonden, liggen mensen begraven met wie je eigenlijk niet begraven had willen worden.
Dat dit schrijnend is, begrijp ik erg goed. Ook ik ken een man die, volgens een overlevende, als een ”kapo” in het concentratiekamp bijzonder goed (slecht dus!) zijn taak heeft uitgevoerd en daardoor heeft kunnen overleven. Hij werd zelfs een bestuurder binnen Joods Nederland en was niet altijd even vriendelijk tegen mij. Maar ik weigerde mijn kennis over zijn verleden te misbruiken. Want wat was de waarheid? Moeilijk achter te komen. Ik ken namelijk ook een man die voor het oog van de wereld een wrede kapo was, maar juist daardoor velen heeft weten te redden. En hoezeer ik de opstelling van de Joodse Raad ook veroordeel, in Enschede heeft deze veel Joden juist weten over te halen om te gaan onderduiken.
Maar ik wil het geheel nog gecompliceerder maken. Gisteren sprak ik een man die mij vertelde dat zijn vader in Westerbork belast was met het reinigen van de rioleringen. Met een kruiwagen vol poep liep hij dagelijks het kamp uit. En bij tijd en wijle verstopte hij dan een gevangene onder de viezigheid en reed hem zo het kamp uit, de vrijheid en kans op overleving tegemoet. De gevangene ademde, zo vertelde hij mij, via een rietje dat boven de viezigheid uitstak. Op deze manier heeft hij meerdere mensen het leven gered. Twee neven van mijn moeder, oom Benno en oom Jacob uit Denekamp, hebben ook Westerbork weten te ontvluchten en ze hebben beiden de oorlog overleefd. Maar… doordat zij of de mensen in de kruiwagen ontvlucht waren, werden anderen op transport gesteld. Want de trein moest vol.
99,9 procent slachtoffer
Ik ben voor de namenwand. Ieder mens heeft recht op een graf. Op z’n minst een grafzerk zonder graf. En de beoordeling of een enkeling ten onrechte erop staat, laten we aan Boven over. Het Jodendom gaat in het strafrecht ervan uit dat het beter is om een schuldige ongestraft te laten rondlopen dan een onschuldige ten onrechte te veroordelen. En bovendien: de grote meerderheid (99,9 procent) was zonder meer slachtoffer. Zij gingen rechtstreeks de gaskamers in. Ik zie graag op z’n minst hun namen vereeuwigd, maar ik begrijp Van de Kamp erg goed. Misschien kijk ik er anders tegenaan omdat alle vier mijn grootouders de oorlog wel hebben overleefd. Bij Van de Kamp lag dat anders.
De auteur is opperrabbijn en bestuurslid van het Rabbinical Center of Europe.