Zijn Amerikaanse peilingen betrouwbaar?
Veel vertrouwen hebben Donald Trump en een aanzienlijk deel van zijn aanhangers niet in de peilingen. De kiezersonderzoeken zijn volgens hen gemanipuleerd en onbetrouwbaar.
De president bestempelde een peiling van CNN recent zelfs als „fake” – als nep. Kortom: er is veel te doen over peilingen. Wat moet je wel en niet geloven? Een toelichting in vijf vragen en antwoorden.
Wat is de huidige stand van zaken in de peilingen?
Joe Biden heeft een forse voorsprong op Donald Trump. Nationaal gezien heeft Biden de steun van 49 procent van de kiezers, tegenover 41 procent voor de huidige president. In staten die Trump in 2016 won, staat hij nu soms ver achter. Zo is zijn achterstand in Florida en Wisconsin 6 procent en in Michigan zelfs 10 procent. Als de peilingen kloppen, zou Joe Biden op dit moment met vlag en wimpel tot president gekozen worden.
Als de peilingen kloppen…?
Sowieso is de verkiezingsdag nog meer dan vier maanden weg. Er kan dus van alles veranderen. Maar of de peilingen kloppen? Grotendeels wel. Een peiling is echter niet dé waarheid, maar geeft voornamelijk aan wie de grootste kans heeft op een overwinning.
Media kunnen een peiling soms onterecht presenteren als een foto van de waarheid. Peilingbureaus geven echter altijd aan dat er een foutmarge is van een aantal procent. Is het verschil tussen beide kandidaten bijvoorbeeld maar 1 procent, dan betekent dit dat zij eigenlijk gelijk staan.
Om die foutmarge te verkleinen, kun je beter kijken naar een gemiddelde van peilingen. In de berekening van de 49 procent nationale steun voor Biden en 41 procent voor Trump is bijvoorbeeld een gemiddelde genomen van 77 recente peilingen, waarbij ook nog rekening is gehouden met de kwaliteit van het peilingbureau.
Maar ook de peilinggemiddelden zaten er in 2016 fors naast.
Dat is maar ten dele waar. Landelijk gezien voorspelden de peilingen dat Clinton zo’n 3,5 procent meer stemmen zou halen dan Trump. Clinton had uiteindelijk landelijk 2,1 procent meer stemmen en dat is ruim binnen de foutmarge. Veel zwevende kiezers kozen op het laatste moment voor Trump, waarschijnlijk mede doordat er vlak voor de verkiezingsdag een onderzoek werd gestart naar Clinton door de FBI. Zo’n grote gebeurtenis op het laatste moment is in een peiling lastig te vangen. Maar de peilingen hadden de nationale uitslag beter voorspeld dan bij de verkiezingen in 2012.
Wat moeilijker is, is om te peilen hoe de verhoudingen zijn in een staat. Zo verloor Clinton nipt in Wisconsin, terwijl de peilingen haar gemiddeld een voorsprong van 5 procent gaven. In Amerika wordt per staat gestemd. De winnaar krijgt de kiesmannen van die staat. Degene met de meerderheid aan kiesmannen wordt president. Doordat Trump meer kiesmannen had, won hij van Clinton, ondanks dat zij landelijk bijna 3 miljoen stemmen meer kreeg.
Toch was het niet zo dat Trump kansloos werd geacht in alle peilinganalyses. FiveThirtyEight van peilingdeskundige Nate Silver gaf hem bijvoorbeeld in 2016 30 procent kans op een verkiezingszege. Wel waren veel media te stellig in het aankondigen van een overwinning van Clinton.
Hoe komt het dat peilen in een staat lastiger is?
Er zijn een paar redenen. Allereerst maakt een peilingbureau een inschatting van de inwoners van de staat, bijvoorbeeld qua leeftijd, opleidingsniveau en of ze geregistreerd staan als kiezer. De uitkomsten van de peiling worden met deze gegevens geanalyseerd. Maar wijkt de inschatting van de bevolking af van de werkelijkheid, dan is de analyse ook minder goed. De gegevens waarmee de inschatting wordt gemaakt, zijn op landelijk niveau beter beschikbaar dan op staatsniveau. Zo wordt in Wisconsin bijvoorbeeld niet geregistreerd welke mensen lid zijn van een politieke partij, terwijl dit één van de belangrijkste indicatoren is voor peilingbureaus.
Daarnaast is het zo dat mensen met een hogere opleiding sneller meewerken met een peiling dan lager opgeleiden. Doordat de eerste groep meer op de Democraten stemt en de tweede groep meer op de Republikeinen, is er een kans dat de peiling voor de Democraten rooskleuriger is dan de werkelijkheid. Dit speelt vooral in staten met een grote witte arbeidersklasse als Ohio, Pennsylvania en Wisconsin, toevallig ook allemaal swing states.
Anderzijds geldt dit probleem ook bij etnische minderheden als Spaanstalige kiezers, een groep die vooral Democratisch is. Deze mensen kunnen door de taalbarrière niet altijd uitleggen op wie zijn gaan stemmen en zijn daardoor eveneens snel ondervertegenwoordigd in een peiling. Maar de laatste jaren zijn de staatspeilingen gemiddeld licht in het voordeel van de Democraten.
Maar kunnen we de peilingen dan wel vertrouwen?
Met de hierboven genoemde kanttekeningen wel. De huidige voorsprong voor Joe Biden is zo groot, dat zelfs een correctie voor opleidingsniveau het verschil tussen de kandidaten niet wegneemt. De verwachting is wel dat het gat kleiner zal worden naarmate de verkiezingsdag dichterbij komt. En ook dan geldt: peilingen geven aan wie de meeste kans heeft om tot president gekozen te worden, maar ze voorspellen niet volledig wie er met de winst vandoor gaat.