Rabobank steunt omslag in veehouderij
In de Nederlandse veehouderij is volgens de Rabobank een omslag noodzakelijk. In een woensdag gepresenteerde toekomstvisie stelt de bank dat boeren die voor een moderne werkwijze kiezen een interessantere financiering kunnen krijgen.
Al jaren zit de Nederlandse veehouderij in de hoek waar de klappen vallen. De langdurig slepende milieu- en mestproblematiek tastte het imago van de sector aan. Dat werd nog verergerd door voedselschandalen en dierziektes als bse, varkenspest en mond- en klauwzeer. Door de problemen groeide het besef dat de bakens moesten worden verzet. Vooral na de mkz-crisis verschenen verschillende rapporten over de gewenste veranderingen in de sector. Ook de Rabobank doet nu als grootste kredietverschaffer aan de veehouderij -vorig jaar 10 miljard euro- een forse duit in het zakje.
Als voorzitter van een adviescommissie van de Rabo-top presenteerde H. van de Kerk vanmorgen de notitie ”Toekomst veehouderijcomplex” over de noodzakelijke aanpassingen in de varkens-, pluimvee- en melksector. Allereerst stelt de bank vast dat een gemoderniseerde veehouderij bestaansrecht heeft en voor de Nederlandse samenleving moet worden behouden. „Als de landbouw verloedert, verloedert het platteland en verloedert het land. Helaas wordt de belangrijke positie van de agrarische sector in ons land onvoldoende onderkend”, verzucht Van de Kerk.
Dat de Rabobank zich achter de veehouderij opstelt, betekent echter niet dat de coöperatieve bank de problemen ontkent. In de notitie, die overigens de komende maand nog door de leden -de ongeveer 300 lokale Rabo-banken- moet worden besproken en vastgesteld, wordt klip en klaar aangegeven dat aanpassingen noodzakelijk zijn. Daarbij gaat het om een omslag richting een marktgerichte en maatschappelijk verantwoorde productiewijze, waarbij de varkens-, pluimvee- en melkveehouderij moeten worden georganiseerd in goed werkende kolommen of ketens.
Een diervriendelijke, hygiënische en duurzame productie is belangrijk. Alleen als aan deze maatschappelijke eisen wordt voldaan, heeft de veehouderij draagvlak in de samenleving en krijgt zij een ”licence to produce”. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat het transport van dieren over grotere afstanden moet worden beperkt. „Bijvoorbeeld geen biggenexport meer naar Italië.”
Op zich zijn deze punten uit de Rabo-visie niet nieuw. Ook andere rapporten kiezen min of meer voor deze richting. De bank maakt echter wel duidelijker de keuze voor een kolomsgewijze productie, omdat het tegenwoordig niet zozeer om de productie, maar om de verkoop van de producten gaat. De consumentenmarkt staat centraal. Om deze zo effectief mogelijk te kunnen benaderen, is er een goede samenwerking binnen de keten -van ”zaadje tot karbonaadje”- nodig. De slachterijen en de zuivelconcerns moeten daarbij de regie krijgen, want zij hebben de contacten met de markt. Voor de veehouder betekent dit dat hij niet meer alleen de gang van zaken op zijn erf bepaalt”, aldus Van de Kerk.
Als het gaat om ketenvorming moet er in de varkens- en pluimveehouderij nog veel veranderen, vindt de Rabo-adviseur. „In de melkveehouderij is de omslag al gemaakt. Die sector is met twee zuivelconcerns -Friesland Dairy Food en Campina- goedgeorganiseerd. Zij hebben de regie, maar bij de varkens en het pluimvee kan de samenwerking nog stukken beter. De nadruk ligt bij deze sectoren te veel op het aanbod. De voerleveranciers zijn belangrijker, terwijl juist de slachterijen de regisseursrol zouden moeten hebben. Zij behoren te weten welke producten de markt nodig heeft en zij moeten dan vervolgens met de boeren goede afspraken maken over leveringen en prijzen.”
Om de binding tussen de veehouders en hun afzetorganisaties te verbeteren, ziet Van de Kerk „twee levenslijnen. De boeren zijn de leveranciers van grondstoffen zoals varkens, eieren en melk, maar daarnaast moeten ze ook onder hun eigen naam financieel kunnen participeren in de slachterijen en zuivelconcerns.”
Gezien de omslag die nu al gaande is verwacht de Rabobank dat er in de toekomst twee soorten veehouders zullen zijn. Allereerst degenen die zich richten op een efficiënte voedselproductie, maar daarbij wel voldoen aan de maatschappelijke randvoorwaarden. Dit zal verreweg de grootste groep zijn. Daarnaast zullen er zijn die niet alleen inkomsten hebben uit het produceren van voedsel, maar ook uit het onderhoud van het landschap en de natuur.
De omslag zal leiden tot ingrijpende veranderingen. Van de Kerk verwacht een fikse sanering en schaalvergroting. „Van de circa 5500 varkensbedrijven zullen er een paar duizend overblijven, maar die zullen dan wel veel groter zijn. De gezinsbedrijven moeten de ruggengraat van de landbouw blijven, maar hierop zullen wel ten minste twee arbeidskrachten werkzaam zijn.”
Om de omslag mogelijk te maken, pleit Van de Kerk voor een andere benadering van de overheid. „We zitten nu al jarenlang in de fase van veel regelgeving en forse kritiek op de sector, maar er moet nu een tijd komen van vernieuwing en bemoediging. De overheid moet duidelijke randvoorwaarden aangeven en de uitvoering verder overlaten aan de ketens, die op hun beurt met gecertificeerde producten aangeven dat ze aan de eisen voldoen.”
Ook de Rabobank zelf speelt bij de modernisering een belangrijke rol. Bij de financieringsaanvragen zal de bank voor een andere opstelling gaan kiezen. In het verleden keken we vooral naar zaken als de winst- en verliesrekening en de eigendommen, maar nu gaat het vooral om het toekomstperspectief van een bedrijf. Als er in een sector sprake is van een kolomsgewijze en marktgerichte productie hebben wij een kleiner kredietrisico en kunnen we voor een lagere rente geld uitlenen. Hetzelfde geldt voor een veehouder die zijn bedrijf heeft aangepast aan de maatschappelijke randvoorwaarden.”