Israël is geen „natuurlijk” volk
Noch het verbond, noch de wet is een voorbeeld van een symbólische omgang van God met Israël. Alsof het symbool (het concrete Israël) zou verdwijnen en een „geestelijke entiteit” (de kerk) haar plaats zou innemen.
Het artikel ”Bijbelse beloften alleen vervuld in gelovige Jood en heiden” (RD 28-3) van drs. P. Guijt, dr. Steven Paas en drs. Kees van der Ziel vraagt om een weerwoord. De auteurs reageren op wat Jeroen Bol zei in een interview (RD 19-3). Ik richt me nu op het betoog van het drietal.
De drie theologen stellen de vraag wat het essentiële verschil is tussen het Oude en Nieuwe Verbond. Hun antwoord (naar aanleiding van Hebreeën 8:6-7) luidt: „Het schaduwbeeld gaat over naar vervulling. Onder het Oude Verbond werd het heil in Christus voor de wereld gesymboliseerd door Gods handelen met Israël. In Christus is dat verbond vernieuwd tot een voor alle volken (inclusief het Joodse) voluit bereikbare werkelijkheid, en wel door de kracht van de Heilige Geest.” Het woord symbool krijgt dus een scharnierfunctie in hun uitleg over de verhouding kerk en Israël.
”Schaduw”
In het zojuist gegeven citaat wordt het woord schaduwbeeld zomaar vervangen door symbool, alsof dat hetzelfde is. De schrijvers leggen niet uit wat zij onder symbool verstaan. Ik vermoed dat zij daaronder een verwíjzing verstaan naar heil dat nog geopenbaard zal worden. Als dat zo is, dan geven zij een minimale invulling aan dit woord. Het woord symbool komen we trouwens in de Bijbel niet tegen. We treffen het niet in het Oude Testament (of de Griekse vertaling ervan, de Septuaginta) aan en evenmin in het Nieuwe.
De Hebreeënbrief, waarnaar de auteurs verwijzen, kent dus evenmin het woord symbool. We lezen daar over ”schaduw” (Grieks: ”skia”). De Hebreeënbrief grijpt daarmee terug op het Oude Testament. In Hebreeën 8:5 is het aardse heiligdom een schaduw van het hemelse heiligdom, dat als voorbeeld dient. Het hemelse heiligdom overtreft het aardse. Maar juist dat geeft het aardse heiligdom zijn echte (en ware!) betekenis. Het onvolmaakte is gericht op het volmaakte en deelt nu al in die heiligheid. Daarom kon Jezus over het aardse heiligdom spreken als over het huis van Zijn Vader (Mattheüs 21).
Offerdienst
Dezelfde redenering volgt de Hebreeënbrief als het gaat om het verbond. Ook het verbond kent een betere versie (een hemelse versie) maar ook dit verbond sluit God met „het huis van Israël en het huis van Juda” (8:9). Oudtestamentischer kan het niet gezegd worden.
In Hebreeën 10:1 wordt over de wet gesproken als een schaduw van de toekomstige heilsgoederen (HSV). Blijkens de context is hier de ceremoniële wet bedoeld, de wet om offers te brengen. Het offeren van dieren was een schaduw van het volmaakte offer van Christus. Daarom is door Hem aan de offercultus een eind gekomen. Toch geldt zelfs van de wet als zodanig (Exodus 20) niet dat zij slechts een symbool was. Op gezag van Christus mocht daaraan zelfs geen tittel of jota veranderd worden. Noch het verbond, noch de wet is een voorbeeld van een symbólische omgang van God met Israël. Alsof alles op de toekomst gericht was, het symbool (het concrete Israël) zou verdwijnen en een „geestelijke entiteit” (de kerk) haar plaats zou innemen.
Vervangingstheologie
De drie auteurs vergeestelijken het Evangelie: gelóvige Joden en gelóvige heidenen vormen de (ware) kerk, menen zij. Dat geeft te denken. Alsof ons gelóóf het fundament is van het verbond. Dat is alleen Gods trouw. Beter zou het daarom zijn om in de lijn van de gereformeerde theologie Gods verkiezing als het fundament van het verbond aan te wijzen. Nooit wijst de gereformeerde theologie ons geloof als fundament aan. Maar de (uit)verkiezing is een verborgen zaak. Wij hebben te maken met het concrete verbond en met de concrete verbondssluiting.
De auteurs scheppen verwarring. In hun optiek doet het volk Israël (in z’n concrete gestalte) er net zoveel (of net zo weinig) toe als willekeurig welk ander volk. „De gemeente (…) is een geestelijke entiteit, terwijl Israël een natuurlijk, etnisch volk is”, lees ik. Alsof God nooit tot dit volk gesproken heeft, alsof er nooit een Godsopenbaring aan Israël geweest is, alsof het profetenwoord nooit tot dit volk gericht werd. Ondanks verbond en verkiezing is dit volk een „natuurlijk” volk, menen zij.
Ze werpen het verwijt van een vervangingstheologie ver van zich. In werkelijkheid is hier echter sprake van een dúbbele vervangingstheologie: zowel het concrete Israël als de concrete kerk wordt vervangen door iets wat geestelijk is („geestelijke entiteit”), en wat geestelijk is wordt nooit vlees en bloed. Ik weet niet wat een geestelijke kerk is: het boek Handelingen spreekt van een zeer concrete kerk, die uit heel concrete mensen bestaat die soms heel concrete, vleselijke dingen doen. Ongeveer zoals het volk Israël.
De auteur is hervormd emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland.