Schoolopdracht omvat onderwijs, ontmoeting en ontspanning
Er wordt veel gevraagd van het primair en voortgezet onderwijs. Zo veel, dat in het onderwijsveld en daarbuiten soms niet meer scherp onderscheiden wordt waartoe onderwijs werkelijk dient.
Onze maatschappij vraagt veel van het primair en voortgezet vonderwijs. Te veel. En dat is niet zomaar ontstaan. Een van de redenen is te vinden in het feit dat in steeds meer gezinnen economisch geïnspireerde belangen belangrijker gevonden worden dan aandacht en tijd voor de opvoeding. Steeds meer opvoedingsdoelen worden naar de school verschoven. Het gezin wordt nauwelijks meer gezien als hoeksteen van de samenleving.
Deze ontwikkeling heeft grote gevolgen. De school blijft dan over als enige plek waar opvoeding moet plaatsvinden. Daarnaast richten ook de politiek en belangenorganisaties steeds meer hun pijlen op de school, als het enige platform waarmee ‘afdwingbaar’ maatschappelijk wenselijke opvoedingsdoelen kunnen worden bereikt.
Excellentierace
Het is niet moeilijk om een kleine tip van de sluier op te lichten van de wildgroei aan educaties waarmee scholen, al dan niet gedwongen, te maken krijgen: ze worden ingezet voor het stimuleren van mondiale vorming, voor Europees burgerschap, obesitasvermijding, verkeerseducatie, aidsvoorlichting, meer les over online bloot en seks, armoede signaleren, gezond eten stimuleren, mediawijsheid en digitalisering versterken, concrete en positieve aandacht geven aan lhbtiqapc’ers, zwerfafval bestrijden, rouwverwerking aanleren, alle kinderen (maar vooral moslim- en christenkinderen) leren over gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Verder moeten scholen dan ook nog de ambitie hebben om het maximale uit elk kind te halen. Deze lijst is moeiteloos uit te breiden.
Dit alles wordt nog versterkt door scholen zelf die de druk onnodig verhogen door mee te doen aan een door de overheid gestimuleerde excellentierace. Het draait steeds meer om opbrengsten, om rendementen. Veelal wordt niet gezien dat dit een ongewenst neveneffect heeft: ouders worden aangespoord om meer en meer een afnemende consument van het onderwijs te worden. „Het onderwijs moet toch vooral excellent en passend zijn voor mijn individuele kind.” Dat is het ‘product’ dat de school moet leveren.
Het besef is tanende dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid is als het gaat om (christelijke) opvoeding en vorming en dat een school geen bedrijf is dat ‘producten’ levert. Als een school het in de ogen van de inspectie even wat minder doet, shoppen die ouders al snel bij een andere school. Scholen in achterstandswijken en met grote aantallen kinderen met een migratieachtergrond zijn hier nog sneller de dupe van dan reformatorische scholen. Maar ook steeds meer reformatorische ouders oriënteren zich bij verschillende scholen voordat een keuze gemaakt wordt.
Er doet zich naast de grote hoeveelheid educatie-eisen nog een opmerkelijk verschijnsel voor in het moderne onderwijs. Nooit eerder werden scholen zo uitvoerig gecontroleerd. Er is een omvangrijk controle- en verantwoordingssysteem opgetuigd: jaarverslagen, controllers, risicoparagrafen, accountants, Raden van Toezicht, medezeggenschapsraden, inspecties, governance codes, audits tussen scholen.
Het is zeer de vraag of het onderwijs daar beter van geworden is. Sinds het moment dat de overheid deze bureaucratische schil in het leven riep en de inspectie zich veel nadrukkelijker met het onderwijs en onderwijsinhouden is gaan bemoeien, is diezelfde overheid ironisch genoeg steeds minder tevreden over de kwaliteit van de scholen en constateert diezelfde inspectie dat er de laatste decennia in Nederland sprake is van een gestage neergang in de kwaliteit van onderwijs.
Die afname van kwaliteit is niet geheel toevallig. Overmatige controle werkt altijd averechts. Maar belangrijker nog is dat de scholen via een inspectiekader ook steeds meer worden afgerekend op het vormgeven van onderwijs voor ieder uniek kind. Het kader staat vol van het ”zelf”, vol van personalisering en individualisering. Volledig in lijn met wat de maatschappij van ons eist. Maatwerk is het absolute toverwoord. De enorme en onbeheersbare groei van de ondersteuningsvragen van ouders voor hun kinderen en de doorgeslagen hoeveelheid aan indicaties brengen het onderwijs steeds verder af van het doel waartoe het echt dient.
Het moderne onderwijs (en daarin laten christelijke, reformatorische scholen zich gemakkelijk meenemen) zoekt de ijkpunten voor goed onderwijs vooral in het democratisch debat. Daaruit volgen echter geen ijkpunten of waarden die de tijd kunnen verduren. Niets is immers zo wisselend als de wil van het volk.
Groen en Bavinck
Het wordt tijd om het doel van het onderwijs meer in het vizier te houden. In het schoolplan van het Wartburg College hebben we het doel in een opdracht als volgt samengevat: „Het is opdracht van de school om de leerlingen in aanraking te brengen met het ware, goede en schone in de schepping; dat wat onderzocht, gekend en gezegd is. Ook laten we hen zien hoe de gebrokenheid doorwerkt op alle levensterreinen. Het onderwijs is erop gericht dat leerlingen groeien in mogelijkheden, interesses en vermogens, zodat zij gestalte kunnen geven aan hun roeping om God te zoeken en als burger te staan in onze samenleving, in gehoorzaamheid en in navolging van Christus.”
Het is bij het invullen van deze opdracht belangrijk om ons te laten inspireren door bronnen die werkelijk wat te zeggen hebben, die iets meegeven aan onze jongeren voor de rest van hun leven. En dat is veelal niet actueel of tijdgebonden. Groen van Prinsterer (1801-1876) bijvoorbeeld nam zijn uitgangspunt in Bijbel en historie, niet in de „wervelwind van filosofisch ongeloof”, niet in de modestroming van de publieke opinie. Groen kon zo het wezen van de mens beter en dieper te verstaan.
Hij kan ons onderwijs hierin nog steeds inspireren. Niet wetenschap, tijdgeest en filosofie, maar Schrift en confessie leerden hem de wezenlijke en blijvende grondtrekken van de mens. Vanuit het ”Er staat geschreven” en ”Er is geschied” kwam Groen tot het inzicht dat de mens geenszins een vrij, zelfstandig wezen is, dat als een eigen bewustzijnscentrum een creatief ontmoetingspunt is van hemel en aarde, zoals veel moderne onderwijsvisies vooral benadrukken. Veeleer is hij afhankelijk, vragend, ontvangend, gehoorzaam, nederig.
Een ander voorbeeld is Herman Bavinck (1854-1921). Hij probeerde als christen-pedagoog zo helder mogelijk te verwoorden wat hij met onderwijs en opvoeding wilde bereiken: „Het ideaal eener Christelijke opvoeding, in huisgezin, in lagere, middelbare en hooge school blijft nu als toen: waarachtige godsvrucht, organisch met degelijke kennis en echte beschaving (Bildung) verbonden. Zoo vormen wij menschen Gods; tot alle goed werk toegerust; tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust” (Paedagogische beginselen, 51).
Bavinck bestreed met deze visie andere wetenschappelijke theorieën waarbij het kind eigen heer en meester werd, „de smid van zijn eigen geluk”. Het paste niet om van de vooronderstelling uit te gaan dat leerlingen wel automatisch met vreugde tot leren komen als de leeromgeving maar veilig en uitdagend is, als de vraag van het kind maar centraal staat. Bavinck vindt het in het middelpunt zetten van het kind niets meer of minder dan hoogmoed, een kenmerk van „volstrekte secularisatie en absolute emancipatie”. Hoewel de toon van Bavinck en Groen uiteraard de tijdgeest van toen ademt, is hun bevinding nog steeds verrassend actueel.
Liefde en nederigheid
De ontwikkelingen in het moderne onderwijs staan ver af van de nederigheid die Groen en Bavinck als basis zien van goed onderwijs. Nederigheid is niet het eerste waaraan gedacht wordt als we het onderwijs op het oog hebben. In ons onderwijs draait het juist meer om waarden die het tegenovergestelde beogen, namelijk assertiviteit, zelfbewustheid en kritische zin. Cursussen en trainingen zijn vooral gericht op het bevorderen van assertiviteit, op het etaleren van jezelf. Voor zover ik weet, is er geen cursus waarin onderlinge liefde en nederigheid centraal staan. Onze maatschappij geeft totaal andere signalen af: kom op voor jezelf, hebzucht is niet slecht, zelfverloochening is voor losers.
Ik begrijp heel goed dat het kiezen van het begrip nederigheid voor goed onderwijs niet zonder risico is. De boodschapper hiervan kan al snel het morele gelijk aan zijn kant veronderstellen en daarmee met die nederigheid juist een vorm van hoogmoed etaleren. Daarnaast heeft het woord nederigheid helaas een bijklank van zelfopoffering gekregen, in de zin van ”zich wegcijferen”. Dat is niet terecht. De nederige mens is juist een vrij mens. Die mens ruimt plaats in voor de ander, het andere, de Ander.
Belangrijk is het voorbeeld dat de Heere Jezus geeft. Hij leerde van Zichzelf dat Hij zachtmoedig is en nederig van hart (Mattheüs 11). Vanuit Zijn hoge majesteit is Hij afgedaald naar de nederigheid, geboren in een stal. Hij vernederde zichzelf door de voeten van zijn discipelen te wassen. Toen enkele apostelen ruzieden over wie de grootste was, zette Jezus een kind naast zich en zei: „Zo wie dit kindeke ontvangen zal in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen zal, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Want die de minste onder u allen is, die zal groot zijn” (Luk. 9).
Respect
Wat betekenen deze observaties concreet voor het onderwijs? Ik beperk me tot een paar zaken. Nederigheid van de kant van de leerlingen betekent in ieder geval bereidheid om te luisteren naar de onderwijzer. Dat klinkt als een enormiteit, maar is echt wel iets wat in deze tijd apart benoemd moet worden. Is er respect voor degene die meer weet, die wijzer is, die eerder leefde? En omdat God hem of haar die plek geeft? Dat wordt in zijn eenvoud eigenlijk zelden meer benoemd.
Iedereen begrijpt dat een onderwijzer uiteraard ook gaven moet hebben om dicht bij het hart van de leerling te komen, dat het een echte vakman of vakvrouw moet zijn. Maar het is voor iedere school belangrijk om een sfeer te creëren waarin een school niet zomaar meegaat met de kritiek van leerlingen op een docent. In de puberteit kan het zeker weleens botsen met het gezag, dat weten we. En de hersenwetenschappers vertellen ons dat het brein nog niet in staat is om de emoties altijd te beheersen. Maar van groot belang is het dan wel welke volwassenen dergelijke pubers tegenover zich krijgen: alleen maar vol begrip omdat ze volgens de hersenwetenschap niet anders kunnen, of ouders en opvoeders die liefdevol corrigeren en bijsturen. Dat laatste is echt nodig om ook een bedding te kunnen geven aan respect.
Voor de onderwijzer betekent dat echt iets te zeggen hebben en liefde hebben voor het kind. Liefde is dan geen softe, alles toelatende sfeer creëren, maar een combinatie van duidelijkheid en vriendelijkheid. En ook het toegeven dat je als volwassene fouten kunt maken. Kern van dit onderwijzen en opvoeden is dat kinderen en jongeren zich fundamentele menselijke waarden en de Bijbelse, intellectuele, ambachtelijke en artistieke erfenis eigen maken. Het gaat daarbij om het belang van kennis, inzicht en intellectuele nieuwsgierigheid; respectvol en duurzaam omgaan met de mensen, maar ook met niet-menselijke wezens en de levenloze natuur; volharding, toewijding, zelfbeheersing en zelfdiscipline.
Dit vraagt om leraren die het verlangen van kinderen om te leren, zich te ontwikkelen en betekenisvolle relaties met anderen aan te gaan, levend kunnen houden en kunnen stimuleren. Leraren die enerzijds vrijheid en groei toestaan, maar anderzijds weerstand en begrenzing bieden.
Drie O’s
Op het Wartburg College proberen we een weg te vinden in de genoemde ontwikkelingen. Zonder hiermee het definitieve antwoord te geven, denken we dat het wel helpt om onze onderwijskundige opdracht samen te vatten in drie O’s: onderwijzen, ontspannen en ontmoeten. Dat is wat onderwijs moet doen. Het betreft een combinatie van stevig, inhoudelijk, tijdloos en tijdbetrokken onderwijzen door de onmisbare onderwijzer (onderwijzen). Dit onderwijs is wars van de hypes in de vorm van educaties, indicaties en excellentieraces, maar heeft juist grote aandacht voor lezen en is kritisch, onthechtend ten opzichte van de digitalisering en smartphone (ontspannen). Onderwijs ten slotte waarin de ontmoeting met de lesinhouden, de ander (medeleerling, buren, de stad) en de Ander een belangrijke opdracht is (ontmoeten). Hiermee dienen we werkelijk de belangen van het kind en denken we de weg open te houden naar waar onderwijs werkelijk toe dient.
De auteur is voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College.