De hoogleraar staatsrecht aan de VU in Amsterdam zegt met verbazing te hebben kennisgenomen van het besluit van de partij over dit onderwerp vragen te stellen aan minister Van der Hoeven van Onderwijs. „D66 wil zichzelf in de kijker spelen. Op zich niet erg; dat mag je van elke partij verwachten. Maar dan moeten partijen wel de goede onderwerpen kiezen. Dit is een non-issue”, stelt Vermeulen.

Twee argumenten brengen hem tot die opvatting. „Ik heb sowieso geen aanwijzingen dat er op reformatorische scholen sprake zou zijn van agressie tegen homo’s. Bovendien, als het aan de orde zou mogen zijn, dan is het voor mij zeer de vraag of je dat kunt keren door scholen te verplichten allerlei sites open te stellen. Ik geloof daar niet in.”

Als de vragen ertoe zouden leiden dat scholen die verplichting toch krijgen opgelegd, dan is dat een foute ontwikkeling, meent Vermeulen. „Reformatorische scholen hebben de vrijheid zelf hun onderwijsdoelen en -middelen vast te stellen. Die vrijheid vloeit uit de Grondwet voort. Het is daarom een verkeerde zaak als politieke partijen treden in de vrijheid van onderwijsmiddelen. Ongetwijfeld zal de minister de partij daar ook op wijzen.”

Vergezocht en overbodig zijn volgens Vermeulen de kwalificaties die het best op de actie van D66 van toepassing zijn. „Zolang reformatorische scholen voldoen aan de in de onderwijsdoelen voorgeschreven taken is alles in orde. Het beschikbaar stellen van objectieve informatie over een onderwerp als seksualiteit is meer dan voldoende. Is daar eenmaal sprake van, dan is het helemaal niet nodig om in hun vrijheden te treden.”

Wel is het zaak dat reformatorische scholen op ideologisch gekleurde terreinen binnen de grenzen van het redelijke blijven, benadrukt Vermeulen. „Ze mogen naar eigen inzicht invulling geven aan hun voorlichtingstaak, mits het duidelijk is dat het aanzetten tot minachting of haat jegens bijvoorbeeld homoseksuelen niet wordt gedekt door de vrijheid van richting en inrichting.”