Column: Groepsgevoel kan gebrek aan geloof verbloemen
Jongeren bereiken en jongeren betrokken houden bij de kerk en de kring. Dat lijkt de grote uitdaging van onze tijd. Maar meer voor jongeren organiseren, is dat de oplossing van het échte probleem?
Meer dan 40 procent van de christelijke gereformeerde jongeren tussen 20 en 28 jaar bezoekt geen kerkdiensten meer, zo viel afgelopen week in de krant te lezen. Oorzaak: „Vertrekken jongeren, dan is vaak de reden dat de kerk voor hen niet meer relevant is. Voor jongeren tot en met 21 jaar wordt veel georganiseerd, daarna is het aanbod veel minder.”
Zo’n conclusie kan al snel leiden tot een pavlovreactie van kerkleiders: we gaan meer organiseren voor oudere jongeren. De neiging om op die manier te reageren zie je trouwens niet alleen bij christelijke gereformeerden. Ook in allerlei andere kerken uit de gereformeerde gezindte hebben ambtsdragers diezelfde neiging. En buiten de kerk is het niet anders. Maar de vraag is natuurlijk: is meer aandacht voor jongeren en meer organiseren de oplossing voor het gesignaleerde probleem?
Niet langer vanzelfsprekend lid zijn van verenigingen, minder binding voelen met groepen en organisaties, kerkverlating, ontlezing, wegsijpelen van historisch besef… Het zijn ontwikkelingen waar onze hele samenleving mee te maken heeft, waar dus ook de kerk mee te maken heeft. Maar de vraag is of die ontwikkelingen alleen over jongeren gaan.
Misschien worden ze onder jongeren het breedst en het duidelijkst zichtbaar, dat wel. Kinderen en jongeren zijn in het algemeen gewend aan het feit dat ze veel aandacht krijgen en dat er van alles voor hen georganiseerd wordt – waardoor het volwassen leven heel koud kan aanvoelen, want dan moet je ineens alles zelf doen. Begrijpelijk dat die overgang soms moeilijk is. En dus is de reactie dat iedereen bezig is met ”jongeren bereiken”, ”jongeren aan het lezen krijgen”, ”jongeren helpen bij hun eenzaamheid of hun verslaving” en ”jongeren bij de kerk houden”.
Maar ik ken genoeg ouderen die minder kranten en boeken lezen dan vroeger, ouderen die ineens niet meer naar de kerk blijken te gaan, ouderen die eenzaam of verslaafd zijn, ouderen die zich laten beïnvloeden door de tijdgeest of juist verstarren in hun opvattingen. Toch is er nooit iemand die zegt: „Kom, nu gaan we eens een groep voor twijfelende veertigers oprichten, of voor tobbende zestigers.”
Aan de oppervlakte is het probleem onder ouderen misschien niet zo zichtbaar, zeker niet in de rechterflank van de gereformeerde gezindte. Dat komt waarschijnlijk doordat vooral in de meest behoudende kerken het groepsgevoel (met bijbehorende sociale band en sociale controle) heel sterk is. Daar ga je niet zomaar weg, daar houd je je aan de regels van de gemeenschap waar je bij hoort.
In zo’n situatie is het heel verklaarbaar dat je als oudere denkt: „Als we jongeren maar zo ver krijgen dat ze in de cruciale fase van hun leven bij de groep blijven horen, dan gaat het verder ook wel goed.” Dus lijkt het soms alsof dat de ultieme oplossing is voor de gesignaleerde problemen van kerkverlating en geloofsafval: een warme omgeving proberen te bieden en een sterk groepsgevoel aankweken.
En natuurlijk: een veilige omgeving en binding aan een groep kunnen –als bedding– erg helpen bij de geloofsoverdracht. Een kerk is bovendien bedoeld om een gemeenschap te zijn, en onderlinge verbondenheid is een belangrijk kenmerk van zo’n gemeenschap – niemand kan in z’n eentje geloven. Op z’n tijd iets voor jongeren organiseren is dus alleen maar goed.
Toch blijft staan: groepsgevoel is geen geloof. Groepsgevoel kan juist langdurig verbloemen dat er sprake is van gebrek aan geloof. Een kerkdienst is immers niet allereerst een sociaal gebeuren, een kerkdienst gaat om de ontmoeting met God. Om het besef van Zijn aanwezigheid, het besef dat er over ons leven geoordeeld wordt, het besef dat we zondaren zijn en genade nodig hebben.
In kerken en kringen waar al heel lang –veel langer dan onder reformatorischen– volop jongerenactiviteiten en jeugddiensten belegd worden, klinken de laatste jaren steeds meer kritische stemmen. Daar wordt het soms met zoveel woorden gezegd: jongerenactiviteiten zijn vaak niet meer dan symptoombestrijding en voorzien vooral in de behoeften van ouders die hun kinderen bij de kerk willen houden.
Veelzeggend is wat de (progressieve) schrijfster Rachel Held Evans –dit jaar op 37-jarige leeftijd overleden– in haar boek ”Gaan we vandaag?” schreef over kerkgang. Veel mensen denken volgens haar altijd weer dat ze de kerkdiensten toegankelijker moeten maken voor jongeren. Nog gezelliger, nog fijner, nog hedendaagser, nog begrijpelijker. Maar jongeren prikken daar doorheen. Dat is immers niet de kern van het geloof.
Evans zelf bleef, ondanks haar vragen en twijfels, naar de kerk gaan „omdat het christendom zonde erkent en aanpakt. Het erkent dat het kwaad dat we zien in de wereld om ons heen ook aanwezig is in ons eigen hart.” Dat is dus de kern: het besef dat je zondig bent en van genade moet leven. En dat je voelt dat dat de allerdiepste waarheid is van het leven.
Daarin kunnen ouderen en jongeren, mensen van verschillende opleidingsniveaus, van verschillende achtergrond of burgerlijke staat of huidskleur elkaar herkennen. En als die herkenning er is, zijn er misschien wel minder aparte groepen nodig voor jongeren, ouderen, singles, mannen, jonge moeders, opvoeders enzovoort. Dan kunnen groepen gewoon gemengd zijn. Lotgenotencontact is altijd fijn, en het is makkelijk om vooral met leeftijdgenoten om te gaan die precies hetzelfde in het leven staan als jijzelf, en je vooral met hen verbonden te voelen en je leven te delen. Maar dat is natuurlijk niet hoe de kerk allereerst bedoeld is.