Graankorrel
Johannes 12:24a
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft het alleen.”
Mijn mening is, dat op dit ogenblik Jezus’ roeping meer bepaald Zijn eigen volk gold. Hij verklaarde niet gezonden te zijn dan tot de verloren schapen van het huis Israëls, en wees daarom bij de Syro-fenicische vrouw op dit bepaalde karakter van Zijn profetische bediening. Toen Hij de zeventig uitzond, beval Hij hen niet te gaan naar de steden van de Samaritanen, maar zich tot die van het huis van Israël te bepalen. Nu echter gaat de gezegende Graankorrel op het punt van Zijn uiterlijk omkleedsel wijken. Eer Hij nog in de aarde gelegd wordt om te sterven, begint Hij Zijn levensmacht te tonen en wordt in Jezus de ware Christus, de Zaligmaker van de wereld openbaar. De Christus Gods, ofschoon naar het vlees Davids zoon, was naar Zijn hogere herkomst noch Jood noch heiden, maar alleen mens, de tweede Adam uit de hemel, het Hoofd van de nieuwe mensheid die Hem tot Herschepper heeft, waarom de liefde van Zijn hart de mensen zonder onderscheid geldt. Allen die de Zijnen zijn, beschouwde Hij als Zijn broeders, zonder onderscheid van sekse, natie of tijdperk. Bij het zien van deze Grieken trad in Jezus de ware Christus tevoorschijn, en openbaarde Hij Zich, zoals Hij nimmer tevoren deed. Ziedaar, naar mijn overtuiging, voor Hem de aanleiding tot het bezigen van deze beeldspraak.
C. H. Spurgeon, Londen (”Landbouwpreken”, 1883)