Tolerantie kan niet onze hoogste waarde zijn
Tolerantie staat altijd in dienst van een hoger goed. Wie tolerantie bijvoorbeeld bepleit omdat zij de ”open samenleving” mogelijk maakt, geeft daarmee aan dat deze open samenleving niet prijsgegeven kan worden. Wordt deze (ernstig) bedreigd, dan naderen we ook de grens van de tolerantie.
Over wat de ethische deugd van de tolerantie inhoudt, bestaat onder filosofen en historici een verrassend grote eensgezindheid. Tolerantie is de aanvaarding van praktijken, handelingen en overtuigingen die je tegelijkertijd hartgrondig afwijst. De socioloog Kees Schuyt heeft het kortweg over „het onderdrukken van de neiging om te onderdrukken.”
Een mooie filosofische definitie geeft Paul Ricoeur: tolerantie is „de vrucht van een vorm van ascese in de uitoefening van de (persoonlijke of publieke) macht. Zij is een individuele of publieke deugd, die erin bestaat, niet in te grijpen, te interveniëren of te verhinderen, af te zien van bepaalde eisen, hoewél dat in mijn/ons vermogen ligt.”
Vanuit deze definities kan íntolerantie worden begrepen als: ingrijpen wanneer praktijken of opinies ons niet zinnen.
Ik kan de mening van een columnist of politicus verafschuwen, maar er tegelijkertijd zelfs voor opkomen dat hij of zij wel de ruimte krijgt om die mening te laten horen. Ik kan een grote weerzin voelen tegen boerka’s, maar toch opkomen voor de vrijheid van godsdienst die deze dracht mogelijk maakt. Maar is dat niet een vorm van lafheid of een gebrek aan een rechte rug?
Hier komen we bij de kérn van het begrip tolerantie. Omdat door tolerantie iets zeer belangrijks wordt beschermd, ben ik bereid de prijs en de moeite van de verdraagzaamheid te betalen. Dat beschermwaardige is in het voorbeeld van de columnist het vrije publieke debat, dat mede door tolerantie van meningen (óók onaangename of afwijkende) mogelijk wordt gemaakt. In het voorbeeld van de boerka is dat de vrijheid van godsdienst.
Bedreigingen
Goed begrepen tolerantie staat altijd in dienst van een hoger goed, dat door haar wordt beschermd en dat de tolerantie tegelijkertijd begrenst. Zij kan dus nóóit zélf de hoogste waarde zijn. Wie tolerantie bijvoorbeeld bepleit omdat zij de ”open samenleving” mogelijk maakt, geeft daarmee aan dat deze open samenleving zelf niét prijsgegeven kan worden. Wordt deze (ernstig) bedreigd, dan naderen we ook de grens van de tolerantie.
De enige, maar ook absolute grens bij de tolerantie in het voorbeeld van de columnist is het gebruik van geweld of het oproepen of dreigen daarmee, omdat dit het publieke debat zelf onmogelijk maakt. Wat dat betreft is er weinig reden om tevreden te zijn met het Nederlandse tolerantieklimaat, want met grote regelmaat horen wij over ernstige bedreigingen aan het adres van mensen die in het openbaar meningen verkondigen die anderen niet bevallen. Recent nog bij de discussie over Zwarte Piet, bij de opkomst van Thierry Baudet of bij de zogeheten Nashvilleverklaring.
Oorlogszuchtig
Er is nog een andere ontwikkeling die tolerantie ondermijnt. ”Cultuur” of beschaving en zelfs ”traditie” zijn vandaag voor menigeen de aanduiding van zoiets als een politieke scheidslijn geworden. Het is dan niet langer de ”ideologie” die ons verdeelt, zoals ten tijde van de Koude Oorlog (socialisme of kapitalisme). Ook niet zozeer onze staatsvorm (democratisch of niet). Maar het is de cultuur en zelfs de religie als onderdeel daarvan.
Wij mogen in Nederland de laatste jaren dan afscheid hebben genomen van een ietwat rozig idee over een ”multiculturele samenleving”, maar we zijn onszelf en anderen nog steeds blijven beoordelen in termen van ”cultuur”. Voor menigeen staan de zaken vandaag zelfs zo: ”wij” hébben cultuur (beschaving, vrijheid, gelijkheid), maar ”zij” (bedoeld zijn meestal moslims) zíjn cultuur, dat wil zeggen: nog steeds in de greep van niet-liberale cultuurwaarden en een ”achterlijke” religie.
Deze nieuwe politieke verdeling en verdeeldheid raken ook het begrip tolerantie. Want wat gebeurt er als tolerantie onderdeel wordt van een cultuurstrijd? Dan verliest het begrip zijn zelfbeperkende en zelfkritische kracht en wordt het op zijn beurt de aanduiding van een scheidslijn, namelijk die tussen tolerante en niet-tolerante culturen of religies. Tolerantie verandert dan van de deugd van de terughoudendheid (niet ingrijpen, niet verhinderen) in een eigenschap waarmee ik mijzelf en mijn cultuur feliciteer en waarmee ik de ander zijn vermeende tekort inwrijf.
Geert Wilders zette in 2007 de laatste stap in deze curieuze gedaanteverandering van de tolerantie in de richting van een wapen in een cultuurstrijd. Zijn partij ging in naam van de vrijheid pleiten voor de opschorting van de vrijheid van godsdienst voor moslims.
Bij Wilders is het altijd vijf voor twaalf, en dus zijn er uitzonderlijke maatregelen nodig. Concreet: om de vríjheid van onze politieke orde te redden, moeten wij bepaalde burgerlijke vríjheden als tijdelijke maatregel opschorten. Exit de godsdienstvrijheid voor moslims. In deze zienswijze is íntolerantie de morele en politieke plicht van beschaafde mensen en democratische politici. Tolerantie is zo een wapen geworden in de zelfbevestiging en afgrenzing van onze politieke orde, in naam van ”de wil” van het volk.
Godsdienstvrijheid
In haar boek uit 2012 over de nieuwe intolerantie jegens religie (vooral de islam in Europa en de Verenigde Staten) verdedigt de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum een belangrijke stelling, namelijk dat het van groot belang is „dat we de omstandigheden in de wereld zodanig bijschaven dat niet alleen de vrijheid om te geloven beschermd is, maar ook de vrijheid om openlijk van dat geloof blijk te geven en de riten die daarvan deel uitmaken uit te voeren.”
Zij demonstreert vervolgens met verve dat de zo opgevatte godsdienstvrijheid in de Verenigde Staten beter beschermd is dan in Europa. Veel van de kolonisten die naar de Amerikaanse kolonies trokken, hoopten daar godsdienstvrijheid te vinden en niet louter ”tolerantie”. Dat begrip bleef lange tijd verwijzen naar hiërarchisch georganiseerde samenlevingen en naar meerderheden die minderheden ”grootmoedig” hun rechten gunden. En als een rode lijn door het boek loopt Nussbaums kritiek op de door Europese natiestaten nagestreefde religieuze, etnische of nationale ”homogeniteit”, die van minderheden liever aanpassing vraagt dan hen tegemoetkomt, zoals in de VS meestal het geval is.
Weerbarstige tolerantie
Dat tolerantie schuurt, is onvermijdelijk: de ”ascese” van de verdraagzaamheid is de prijs die wij betalen voor het leven in een samenleving met vele waarheden en vele ‘goden’. Vandaar dat er nogal wat stemmen opgaan om die prijs niet meer te betalen, door de godsdienstvrijheid af te schaffen, door volledige aanpassing van nieuwkomers te eisen, door een seculiere staatsreligie te introduceren.
Maar voor deze antwoorden betalen vooral culturele en religieuze minderheden een hoge tol. Dat is in mijn ogen unfair, omdat het juist deze minderheden zijn van wie toch al de meeste verdraagzaamheid wordt verwacht. Ze leven namelijk in een samenleving die dikwijls niet beantwoordt aan wat zij zelf voor heilzaam houden.
De auteur is hoogleraar sociale ethiek en politieke filosofie aan de Universiteit Tilburg. Dit artikel is een verkorte weergave van de lezing die hij op 31 mei hield tijdens de door de SGP georganiseerde Guido Academy in Utrecht-Bunnik.