Nieuw pensioenstelsel is niet nodig
Uit de jaarlijkse Global Pension Index van adviesbureau Mercer blijkt dat Nederland in 2018 weer op de eerste plaats terechtgekomen is, wat de pensioenvoorzieningen betreft. Dit na zeven jaar op de tweede plaats te hebben gestaan. Met deze notering heeft ons land de internationale A-status weer terug.
De vraag die tot op heden door de overheid onbeantwoord bleef, is: wat is de noodzaak (en welk belang heeft de overheid) om het beste pensioenstelsel ter wereld te vervangen door een nieuw stelsel? Wat is dan per definitie inferieur aan het huidige stelsel?
De overheid pleegt al jarenlang, door middel van ”framing” en via regelgeving (onder andere via het nieuwe Financieel Toetsingskader), chantage op de pensioenfondsen (en de sociale partners), om zo tot een nieuw stelsel te komen. Zo worden de pensioenfondsen verplicht om de omvang van de pensioenverplichtingen te berekenen met een volstrekt kunstmatige (want politiek ingestoken) rekenrente. Dat brengt de metaalfondsen PMT en PME, maar ook het ABP en PFZW in een situatie waarin kortingen dreigen.
Helder is dat, onder meer door de veranderde arbeidsmarktomstandigheden, het huidige pensioenstelsel ”onderhoud” nodig heeft. Gedacht kan worden aan de positie van de zzp’ers, van wie een aanzienlijk deel uit bittere noodzaak voor de zzp-optie koos. In navolging van de Wet op de zorgverzekering zou gedacht kunnen worden aan een pensioenplicht voor zzp’ers, al dan niet met de mogelijkheid om je te laten uitschrijven. Ook een optie is dat een deel van de vrijstellingen voor de inkomstenbelasting alleen kan worden gebruikt voor pensioenpremies.
Versobering
Tot ongeveer tien jaar geleden was onze uitkeringsovereenkomst (de wettelijke basis van het huidige pensioenstelsel) „een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering” (art. 1 Pensioenwet). De hoogte van de pensioenuitkering was behoorlijk zeker. De risico’s van ”tegenslagen” (langer leven, beleggingsrisico’s) lagen bij het pensioenfonds en/of de werkgever. Sindsdien zijn stap voor stap deze risico’s verschoven naar de deelnemers en de gepensioneerden. Om dat te bereiken, werden de pensioenreglementen regelmatig aangepast, zonder dat dit aan de deelnemers en gepensioneerden duidelijk werd verteld.
Zo is onze uitkeringsovereenkomst (in het Engels Defined Benefit of DB genoemd) in de uitvoering stilletjes omgezet naar een collectieve beschikbare premieregeling (in het Engels Collectief Defined Contribution of CDC). Daarin dragen de werknemers en gepensioneerden (als collectief) alle risico’s van financiële tegenvallers, door toedoen van voorschriften van de overheid en afspraken van de sociale partners (via cao’s).
De rendementen van de pensioenfondsen zijn doorgaans altijd goed geweest, met (over een periode van 70 jaar) gemiddeld 5 tot 7 procent per jaar. Voor de pensioenverplichtingen moet (onnodig, volgens deskundigen) steeds meer geld opzij worden gelegd. Dat leidt tot hogere pensioenpremies en daar wil de overheid, als grootste werkgever in ons land, van af.
De overheid promoot met onjuiste voorstelling van zaken de individuéle beschikbare premieregeling, om zo van haar laatste restje zorgplicht voor het pensioen van haar werknemers af te komen en om lagere premies aan het ABP te kunnen betalen. Die opzet, ook bekend als ”persoonlijke pensioenpotjes”, zorgt echter voor een lagere pensioenuitkering dan nu het geval is en een grote kans op een jaarlijks wijzigend pensioenbedrag. Want dat is dan volledig afhankelijk van het rendement op de individuele beleggingen.
Het lijkt erop dat dit de ware reden is waarom er zo dringend een nieuw pensioenstelsel moet komen.
Voldoende geld
In Nederland zijn de meeste pensioenregelingen gefinancierd op basis van collectieve (en soms ook individuele) beschikbare premieregelingen. In een „dekking tegen biometrische risico’s” (zoals het langleven- en arbeidsongeschiktheidsrisico) of het „garanderen van een beleggingsrendement of een bepaalde uitkeringshoogte” voorzien pensioenfondsen die deze pensioenregelingen uitvoeren níet. Zij hóeven dus ook niet „permanent bij wijze van buffer aanvullende activa aan te houden, naast de technische voorzieningen” (art. 15 lid 1 IORPII, de Europese pensioenrichtlijn).
Daarmee vallen zij búiten art. 15 IORPII. Dat betekent dat korten op de pensioenen die via beschikbare premieregelingen worden gefinancierd in stríjd is met IORPII.
Fooi
Dit gegeven zou het kabinet ter harte moeten nemen bij de heropening van de gesprekken over het pensioenstelsel. Dat betekent ook dat de DNB-RTS (ook wel ten onrechte de marktrente genoemd), waarmee pensioenfondsen hun technische voorzieningen moeten berekenen, niet langer houdbaar is. Ze kan ook niet langer als pressie- of chantagemiddel gehanteerd worden om tot een totaal ander pensioenstelsel te komen.
Als we naar de rol van de overheid kijken, kunnen we stellen dat de Staat ook in het verleden meermalen een onbetrouwbare partij bleek.
Zo moest het kabinet-Lubbers in de jaren 80 fors bezuinigen. Via ”uitnamewetten” verlaagde het kabinet daarom tussen 1981 en 1988 de aan het ABP af te dragen pensioenpremie van de wettelijk bepaalde 21 procent naar 8,3 procent.
Deze ”pensioenroof” kostte het ABP (toen nog rijksdienst) ongeveer 30 miljard gulden. Het kabinet en de meerderheid in de toenmalige Tweede Kamer hebben ingestemd met deze uitnamewetten, zodat gesproken kan worden van een gelegaliseerde diefstal.
Als we het omrekenen in euro’s en rekening houden met het gemiste rendement (5 procent) op voornoemd bedrag, is dit bedrag inmiddels opgelopen tot ongeveer 60 miljard euro. Laten we het dus met het kabinet eerst even hebben over de terugstorting van deze 60 miljard in de kas van het ABP. Daar steekt de fooi van 7 miljard die het kabinet in het najaar bood om tot een pensioenakkoord te komen, schril bij af.
De auteur is secretaris van de Stichting Pensioenbehoud.