De positieve kleur van het woord ”calvinistisch” verbleekt
Te pas en te onpas. Dat kan zeker gezegd worden van het gebruik van het woord ”calvinistisch”. Vaak krijgt het een positieve lading mee, soms ook niet.
Het denken van de reformator Johannes Calvijn heeft grote invloed gehad op theologisch en kerkelijk terrein. Maar ook op maatschappelijk en staatkundig gebied. Hij zette ook die terreinen onder het schijnsel van Gods Woord. Calvijns invloed is met name in wat nu Nederland heet aanzienlijk geweest. Over het punt hóe groot, verschillen de meningen.
Tot op de dag van vandaag wordt gezegd dat „we een calvinistisch volkje zijn.” Meestal wordt bedoeld dat Nederlanders spaarzaam zijn en sober, hard willen werken, vasthoudend zijn, ingetogen of steil in leer en leven. Dat zou dan veroorzaakt zijn door Calvijn en zijn uitleg van Gods Woord. Overigens zijn de genoemde kenmerken nog niet zo slecht. Vaak wordt het woord calvinistisch in het maatschappelijk leven dan ook positief gebruikt.
Vele malen is geprobeerd die calvinistische trekken in kaart te brengen. Te meten hoe calvinistisch –wat er dan ook mee bedoeld mag worden– Nederland eigenlijk (nog) is. Het dagblad Trouw ontwikkelde in 2009 een zelftest op internet waarmee ieder zijn ”c-factor” kon vaststellen. Acht jaar later kopte dezelfde krant boven een interview met de hoogleraar kerkgeschiedenis M. G. K. van Veen: ”Nederland is helemaal niet calvinistisch”. De discussie over de vraag naar het calvinistisch gehalte is ook niet nieuw; zo’n zeventig jaar geleden stelde de historicus Johan Huizinga hem al aan de orde.
Wel schijnt het etiket ”calvinistisch” aan erosie onderhevig. De positieve kleur verbleekt binnen de steeds seculierdere Nederlandse samenleving. Dat werd deze week duidelijk nadat de Nationale ombudsman waarschuwde dat het aantal huishoudens met problematische schulden stijgt. De overheid speelt daar zelf een rol in. Hoge toeslagen op niet betaalde schulden duwen mensen gemakkelijk dieper de put in. De Utrechtse Nadja Jungmann, lector Schulden en Incasso, merkte daarbij op: „We hebben in Nederland vaak een nogal calvinistisch mensbeeld. Raak je in de problemen? Tuurlijk, we helpen je, maar er moet wel flink gebloed worden.”
Dat klinkt niet positief. Voor Jungmann heeft het calvinisme kennelijk iets in zich van meedogenloos uitzuigen. Ze onderbouwt haar stelling niet. Jammer, want deze klopt ook niet. Calvijns sociale bewogenheid blijkt onder meer uit zijn uitleg van het Bijbelse renteverbod dat juist de armen bescherming moet bieden. Hij meent dat zowel banken als overheden geen voordeel mogen trekken uit de armoede van anderen. Jungmann werpt –hopelijk onbedoeld– een smet op het calvinistisch imago. Of –en dat zou echt zorgelijk zijn– geven de navolgers van de reformator daar zelf aanleiding toe?