Afscheid van een veelkleurig mens
Titel:
”Dromer van een kerk, opstellen aangeboden aan dr. ir. J. van der Graaf”, onder redactie van drs. P. J. Vergunst
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2002
ISBN 90 239 11 55
Pagina’s: 252
Prijs: € 18,50. De bundel ”Dromer van een kerk”, aangeboden aan dr. ir. J. van der Graaf bij zijn afscheid als algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, is een boeiende en lezenswaardige uitgave. Vele facetten van Van der Graafs werkzame leven komen erin aan bod. Tegelijkertijd geeft het boek aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
”Dromer van een kerk” is een royale afscheidsbundel geworden. Verschillende vrienden uit de breedte van kerk, gereformeerde gezindte en maatschappij leverden er een bijdrage aan. Uit het lange felicitatieregister blijkt duidelijk welke bijzondere plaats Van der Graaf innam binnen de kerk en vele andere maatschappelijke verbanden. Een keurig verzorgde bibliografie, gekenmerkt door een geweldige breedheid, laat zijn grote betrokkenheid zien op kerk, samenleving en cultuur.
Veel werk heeft Van der Graaf in dienst van de Koning der Kerk mogen verrichten, binnen de Gereformeerde Bond en daarbuiten. Zijn kracht lag in zijn grote journalistieke gaven en organisatietalent. De Waarheidsvriend, het officiële orgaan van de Gereformeerde Bond, was voor hem het medium waarin hij tal van kerkelijke en maatschappelijke vraagstukken aan de orde stelde. Hij sloeg zijn vleugels breed uit.
Het boek is op een keurige wijze vormgegeven. Voorop prijkt een foto van Van der Graaf, waarschijnlijk om ermee aan te geven dat hij jarenlang het gezicht van de Bond heeft bepaald. De titel is veelzeggend. Als een ”dromer van een kerk” heeft Van der Graaf geprobeerd de idealen die hij vanuit de geschiedenis had als het ging om kerk en maatschappij aan te geven naar de toekomst.
Prediking en bevinding
De bundel heeft een logische opbouw. Sommige hoofdstukken belichten vooral de eigen plaats van de hervormd-gereformeerden in de Nederlandse Hervormde Kerk. Voorbeelden daarvan zijn de hoofdstukken geschreven door ds. A. Baas, ds. H. Visser, dr. B. Plaisier en ir. L. van der Waal, die de positie van Van der Graaf binnen de Gereformeerde Bond en de Nederlandse Hervormde kerk beschrijven.
Een groot aantal boeiende onderwerpen passeert zo de revue. Alle geven zij inzicht in de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de periode dat Van der Graaf algemeen secretaris was. Zeer lezenswaardig is het hoofdstuk van prof. Graafland over de plaats van Israël. Veel werk mocht in de achterliggende jaren worden verzet om binnen het gereformeerde volksdeel liefde voor Israël op te wekken. Van der Graaf heeft zich daar bijzonder voor ingezet.
Het artikel van ir. L. van der Waal, waarin deze in gesprek gaat met Van der Graaf, reikt veel aan als het erom gaat het theocratisch gedachtegoed een plaats te geven in de samenleving. Op heldere wijze trekt hij de lijnen van prof. Van Ruler naar ds. Abma. Als vriend en op de juiste toonhoogte stelt Van der Waal vragen over onder andere de plaats van de refozuil en het profetisch spreken van de kerk, thema’s waarover Van der Graaf in woord en geschrift getuigenis heeft gegeven. Op een zeer erudiete manier beschrijft de auteur wat de diepste intenties zijn van het theocratisch gedachtegoed en geeft hij handen en voeten aan de praktische uitwerking ervan binnen kerk en staat. Het is niet te veel gezegd dat de meeste onderwerpen waarover Van der Graaf heeft gepubliceerd in dit hoofdstuk aan de orde komen.
Veelvuldige en veelkleurige arbeid in het Koninkrijk Gods mocht de vroegere algemeen secretaris verrichten. Zo gaat prof. dr. A. de Reuver in op de visie van Van der Graaf op de prediking en de plaats van de bevinding daarin, en bespreekt ds. B. J. van der Graaf de visie van zijn vader op gemeenteopbouw. De lijn van het diaconaat, waarover dr. A. Noordegraaf behartigenswaardige dingen schrijft, heeft alles te maken met Van der Graafs theocratisch gedachtegoed. Ook de plaats van het werelddiaconaat en Het Getuigenis, dat totstandkwam, komen in dit hoofdstuk aan de orde. Collega Blenk geeft inzicht in de vele contacten die van der Graaf onderhield in zending en oecumene. Daarbij schenkt hij alle aandacht aan Gods wereldwijde kerk.
Moderne cultuur
Met veel interesse heb ik ook het hoofdstuk van Harkay Ference gelezen over de situatie van de Hongaarse Hervormde Kerk. Uit ervaring weet ik hoe belangrijk het is de nadruk te leggen op de plaatselijke gemeente. Van der Graaf deed dit ook in Hongarije. Drs. P. J. Vergunst wijdt terecht de nodige woorden aan Van der Graafs journalistieke talenten. Hij maakte openingen naar de verschillende media toe. De hoofdstukken van prof. dr. W. H. Velema over de moderne cultuur en van prof. dr. ir. E. Schuurman over de moderne techniek maken de bundel echt compleet. ”Dromer van een kerk” biedt een doorkijkje naar het levenswerk van Van der Graaf en de uitvoering van het beleid van de Gereformeerde Bond.
Enkele kanttekeningen wil ik wel plaatsen. Sommige hoofdstukken kwamen op mij wat bombastisch over, zoals de levensbeschrijving van de hand van collega Baas, en het hoofdstuk van collega Visser, waarin de noties van de liefde voor en het lijden aan de kerk ter sprake komen. Liefdeloosheid, vruchteloosheid en individualisme in eigen kring worden dan aan de kaak gesteld. Lijden aan de kerk is er weliswaar, maar het is gevaarlijk om dat generaliserend en eenzijdig aan de orde te stellen. Laten we liever spiegelkijkers worden in plaats van ruitenkijkers in de kerk. Lijden aan de kerk kunnen we het beste maar voor de binnenkamer bewaren en niet publiekelijk aan de orde te stellen. Lijden moet altijd samengaan met lijdzaamheid, ’eronder blijven’.
Verbreding
Deze afscheidsbundel geeft aanleiding tot nóg enkele vragen. De Gereformeerde Bond heeft in de periode-Van der Graaf een verbreding ondergaan. Zaken zijn opgepakt die eerder weinig of geen aandacht kregen, zoals het diaconaat en de externe contacten. Maar ging deze verbreding ook gepaard met een verdieping van het geestelijke leven? Vanwaar ontstonden het individualisme en de vervreemding van elkaar? Vervaagt de hoofdlijn in verschillende delen van de kerk en vooral in bondsgemeenten niet, met als gevolg een wildgroei in de leer en afwijkingen in prediking en liturgie?
Hiermee samenhangend bespeuren we ook een zekere innerlijke tegenstrijdigheid als Hoedemaker wordt besproken. Hoedemaker, van wie Van der Graaf veel heeft geleerd, kan ons veel bijbrengen als het gaat om de in de vaderlandse kerk in te nemen plaats. Organisatiedrift was Hoedemaker echter vreemd. Hierin stond hij lijnrecht tegenover Kuyper. Is de Bond -en daar wijst ook collega Visser op- aan het kuyperianisme ontkomen, gelet op de sterke organisatiedrang op vele terreinen, zelfs buiten de Hervormde Kerk (denk aan de instituering van gemeenten in de VS en Canada temidden van de emigrantenkerken)?
Ook wordt in enkele hoofdstukken aandacht besteed aan de geleden pijn rondom het SoW-proces. Die is duidelijk in alle lagen gevoeld. Schone dingen schrijft collega Visser over het verbond dat God bewaart, ook dwars door het SoW-proces heen. De les die Hoedemaker heeft meegegeven aan de kerk is dat het alles draait om het koningschap van Christus in kerk en staat. Hij heeft in zijn tijd als eerste de eenheid van belijdenis en kerkorde geleerd, zoals nu actueel confessie en ethiek de principiële gesprekspunten zijn in het SoW-proces. Dit is immers de weg van het verbond. Het zou een verrijking voor het boek geweest zijn als naar aanleiding van Hoedemaker dit punt verder was uitgediept, zoals bijvoorbeeld dr. Balke in zijn geschriften heeft gedaan.
Groen van Prinsterer
Vragen heb ik bij de generaliserende en wat ongenuanceerde opmerkingen over het afscheidingsdenken in eigen kring. Is het afscheidingsdenken, wanneer er velen zijn die de vorming van de nieuwe kerk een breuk achten met de geschiedenis en de vaderlandse kerk, door haar innerlijk tegenstrijdige grondslag en ethiek? Beter is het om met Groen van Prinsterer alle nadruk te leggen op het goede recht van de belijdenis en daarbij oog te hebben voor wat de afgescheidenen, hoewel buiten de Hervormde Kerk en door de eigen breuken heen, in het verleden hebben gedaan: de belijdenis duidelijk aan de orde stellen. Is het eerlijk, bijvoorbeeld naar de Christelijke Gereformeerde Kerken toe, waarmee de Bond contacten heeft, om zo over afscheiding te spreken? Moeten we kerkelijk geen onderscheid maken tussen sektarisme en afscheiding en zou het niet goed zijn ook het sektarisme naar links aan de orde te stellen?
Kritisch geeft dr. Plaisier de strijdbare positie weer die Van der Graaf in het SoW-gebeuren innam. Steeds benadrukte hij niet verder te willen gaan dan federatie. Ons ontgaat de weg van de vrijheid van de Geest in dit proces, waarover Plaisier spreekt. De Geest bindt Zich aan het Woord en werkt nooit buiten of tegen dat Woord in.
We hopen op een krachtige tegenstroom, een geestelijke opwekking, waardoor dit geesteloze proces wordt afgebroken. Naast deze kritische opmerkingen, vanuit een broederlijke verbondenheid gemaakt, wil ik dit boek hartelijk aanbevelen.