Van Rijn: De zorg moet af van dat denken in tariefjes
Moet een demente patiënt die valt in het verpleeghuis direct per ambulance naar het ziekenhuis? Liever niet, maar dat vereist een andere organisatie van de zorg, zegt ziekenhuisbestuurder Martin van Rijn. „Voor sommige instellingen zal dat pijn doen.”
Martin van Rijn (62) verruilde een jaar geleden de politiek voor het ziekenhuis. Het besturen van de Reinier Haga Groep, met drie ziekenhuizen in de regio Den Haag, is een heel andere functie dan die van staatssecretaris. Lachend: „De avonden en nachten zijn een stuk rustiger.” Ook inhoudelijk is het verschil groot. Op het ministerie van Volksgezondheid maakte hij beleid, nu is hij ‘ontvanger’ van beleid. „Dan sta je voor praktische vragen: Hoe voer je het beleid uit? Welke hobbels kom je daarbij tegen en hoeveel tijd kost het? Ik vind het mooi om beide kanten te hebben gezien.”
Wordt de invoering van nieuw beleid onderschat op het ministerie?
„Die onderschatting dreigt altijd. Elk beleid heeft doordringtijd nodig. Op het ministerie van VWS wordt in mijn beleving heel sterk gekeken naar de gevolgen voor de praktijk. Bij de overheveling van zorgtaken naar gemeenten spraken we met ervaringsdeskundigen en liepen we vooraf mee met wijkverpleegkundigen. Dat zijn pogingen om heel dichtbij te komen, en toch blijft er verschil. Ik denk dat praktijkervaring een nog grotere rol zal gaan spelen in het maken van beleid. Maar de paradox is: als je zorg dicht bij mensen wilt organiseren, moet je eerst het systeem veranderen. Dat is niet anders.”
In de zorg wordt geklaagd over knellende kaders en registratielast. Loopt u daar nu tegen aan?
„Ja, dat is een veelkoppig monster. Nu er minder personeel in de zorg beschikbaar is, dient zich dat probleem nog sterker aan. Men moet hard werken, de werkstress is hoog. Dan zijn registraties waarvan je het nut niet inziet, extra lastig. Toch komen die regeltjes maar voor een beperkt deel van de overheid. Tachtig procent komt van anderen. Van de instellingen zelf, of denk aan kwaliteitsregistraties door de beroepsgroepen. Ik denk hard na hoe we regels kunnen schrappen, want hierin moeten we grote sprongen maken.”
Welke maatregelen neemt u?
„Verzekeraars kopen zorg in bij ziekenhuizen, maar willen de kwaliteit in de gaten houden. In de afgelopen jaren zag je daardoor een groei van het aantal keurmerken. De gedachte was dat je met zo’n extern keurmerk niet alles zelf hoeft te controleren. Maar het krijgen van zo’n keurmerk vereist ook weer allerlei registraties. Misschien kunnen we beter op eigen kracht vertrouwen en afgaan op zaken die artsen en verpleegkundigen uit zichzelf al registeren.
Een ander voorbeeld is het telefonische consult. Heel handig voor zowel patiënten als artsen. Maar om het gedeclareerd te krijgen, moet je van alles doen. Veel dingen groeien in de loop der jaren, terwijl niemand zich afvraagt hoeveel inspanning het vergt. Ik wil met professionals om de tafel om te kijken wat zinvol is. Als niemand dat weet, schaffen we het af.”
Kun je maatregelen zomaar schrappen?
„Soms wel. Er zijn sessies geweest waarbij zorginstellingen, verzekeraars en toezichthouders bij elkaar zaten. Dan werd er bijvoorbeeld gezegd: „Ik wil hier van af, maar het moet van de Zorgautoriteit.” Waarop de Zorgautoriteit zei: „Nee hoor, van ons niet, misschien van de verzekeraars.” Maar die wisten ook van niets en keken weer naar de inspectie. Het was vooral: „Ik dacht dat jij dacht dat het moest.””
Moet er ook meer personeel bij komen in de zorg om de werkdruk te verlagen en tekorten te voorkomen?
„Werving is belangrijk, maar een groot deel van de wedstrijd kun je winnen met aandacht voor het bestaande personeel. Wat is de oorzaak van de werkstress en het toenemende ziekteverzuim? We moeten meer naar de persoon kijken en minder naar het systeem. Bijna niemand vertrekt uit grote onvrede uit de zorg. Het werk is mooi en bevredigend, maar het wordt door de krappe arbeidsmarkt steeds moeilijker. Er komen meer zzp’ers in de zorg. Die komen dan een paar uur werken en de nachtdienst komt steeds op jou neer. Als wij erin slagen een betere werkgever te zijn, hebben we de eerste helft van de wedstrijd gewonnen.”
Hoe voorkom je dat zorginstellingen vooral elkaar beconcurreren in het werven van personeel?
„We moeten meer integraal denken. Je kunt een dikkere worm aan je haakje hangen, maar het aantal vissen in de vijver neemt daardoor niet toe. Als je niet samenwerkt, schiet je jezelf op lange termijn in de voet. Er zijn inmiddels wat initiatieven waarbij verschillende zorgaanbieders uit een regio bij elkaar gaan zitten om te kijken welke loopbanen ze in de breedte van de zorg kunnen aanbieden. Als een baan iemand niet bevalt, kijk dan of je elders in de zorg een plekje kunt vinden. Dan voorkom je dat iemand het in een andere sector gaat zoeken. De meeste mensen hebben bewust voor de zorg gekozen. Als hun ambitie op de ene plek niet uit de verf komt, dan elders misschien wel.”
Wat ziet u als de grootste uitdaging voor de zorg in de komende jaren?
„Naast het verlagen van de werkdruk blijft kostenbeheersing een groot issue. We moeten niet denken dat we de vergrijzing kunnen opvangen door nog efficiënter te gaan werken. In plaats daarvan moeten we meer over de grenzen van onze eigen organisaties kijken. Ziekenhuizen, huisartsen, verpleeghuizen en wijkverpleegkundigen moeten samen tot een goed systeem komen in de regio. Dat vergt iets totaal anders dan de huidige benadering van: ik doe het niet meer, doe jij het dan maar. Als een kwetsbare oudere in het ziekenhuis is geopereerd en niet meer naar huis kan, hebben we dan geregeld dat hij snel ergens terechtkan?”
Het klinkt logisch dat de overdracht dan soepel moet gaan. Gebeurt dat nu niet?
„Verpleegkundigen doen enorm hun best om het te regelen, maar het kost hun heel veel tijd. Het zou een stuk gemakkelijker worden als er gewoon afspraken over zijn. We moeten in het ziekenhuis veel meer nadenken over hoe het verder gaat met de patiënt buiten de muren van ons huis.”
Moeten artsen dan meer het ziekenhuis uit?
„Ja, een deel van de oplossing ligt erin dat we laagdrempelig in wijken aanwezig zijn. Een groot deel van de beoordeling en de diagnoses kun je daar doen. Iemand komt bijvoorbeeld nu met pijn op de borst bij de huisarts en die stuurt hem door naar het ziekenhuis. Daar zien ze al snel dat er iets anders aan de hand is. Misschien kun je die beoordeling kleinschaliger regelen in de buurt. Dat is voor iedereen beter. Of denk aan een demente vrouw die valt in het verpleeghuis en mogelijk iets heeft gebroken. Nu moet ze met een ambulance naar de spoedeisende hulp. Waarom gaan we als ziekenhuis in plaats daarvan niet naar het verpleeghuis toe? Dat is persoonsgerichter en een stuk minder traumatisch voor mevrouw.”
Waarom beginnen we niet per direct aan dit soort oplossingen?
„Dat gebiedsgericht werken is lastig, omdat iedereen zijn eigen organisatie en financieringssysteem heeft. Er zijn nog geen handige instrumenten om die aan elkaar te knutselen. Dit is een nieuwe ontwikkeling in de zorg. Het betekent dat je niet alleen je eigen organisatie bestuurt, maar ook verder kijkt. Want als we in een regio de afspraak maken dat de één wat meer gaat doen, dan moet de ander inleveren. Wat betekent dat voor de continuïteit van een instelling? Dat is echt wel een dingetje. Maar die kant moeten we wel op.”
Als het ziekenhuis meer naar buiten gaat, kan ik dan straks ook in de wijk worden geholpen aan een breuk?
„Er zullen steeds meer mogelijkheden komen. Dat geldt zeker voor diagnoses en beoordeling van patiënten. Voor het behandelen hangt het ervan af hoeveel materialen en techniek je ervoor nodig hebt. De innovaties gaan heel snel. We kunnen patiënten met bijvoorbeeld hartfalen al thuis volgen. In plaats van drie controles per jaar in het ziekenhuis kun je hen dan permanent in de gaten houden en alleen laten komen als er iets mis dreigt te gaan.”
In ziekenhuizen en andere instellingen zijn geestelijk verzorgers aanwezig, terwijl de wijkverpleging daar nu nog geen beroep op kan doen. Moeten die ook meer de wijk in?
„Ik denk het wel. Genezing, zorg en welzijn moeten we in elkaar vlechten. Dan kun je tot oplossingen komen die bij een specifieke patiënt passen. Daar hoort geestelijke verzorging bij. Het leidende motief is nu vaak dat ergens een tariefje voor is. Als er geen tarief voor is, dan gebeurt het niet. Maar we moeten af van het productdenken en kijken wat voor de patiënt het beste is.”
Zijn instellingen te bang dat ze de controle verliezen als ze dit soort individuele oplossingen bedenken?
„Ja, het geeft een gevoel van loslaten, maar je zult dan ontdekken dat je op die andere manier betere zorg verleent. We zitten midden in dat proces. Als ik er met artsen en verpleegkundigen over spreek, zijn er lang niet altijd grote veranderingen nodig in het stelsel. Met praktische initiatieven kom je heel ver. Dan moeten we het gewoon doen. En is daar dan wel een wijziging van financiële stromen voor nodig, dan regelen we dat wel.”