De adem van de kleuren op het linnen
Titel:
”Brandende kaarsen. Herinneringen aan de verdwenen joodse wereld”
Auteur: Bella Chagall
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2002
ISBN 90 450 0612 X
Pagina’s: 366
Prijs: € 22,50. Wie de wereld van de beroemde kunstenaar Marc Chagall kent, weet wie zijn eerste vrouw was. Chagall trouwde in 1915 met Bella Rosenfeld. Ze was zijn tochtgenoot. Hun geluk uitte zich in veelvuldige schilderingen die Marc maakte. In ”Brandende kaarsen” schrijft Bella over de verdwenen wereld van Baschenka-Bellotska.
Berta (Bella) Rosenfeld kwam in 1895 ter wereld in Vitebsk (ook wel Witebsk of Viciebs). Deze Wit-Russische stad was de plaats die de artistieke gaven van haar man Marc Chagall (1897-1985) voedde. De omgeving was wonderschoon, met meren en drie rivieren. Rond 1887 was bijna de helft van de inwoners van Vitebsk Joods. Samen vormden zij een bloeiende chassidische gemeenschap. Van Chagall weten we hoe Vitebsk er destijds uitzag. Het was een wereld waar de Joden zich rondom synagoge en thora centreerden met het veelvoud aan religieuze handelingen daarbij.
Vader Rosenfeld had drie juwelierswinkels in Vitebsk. Bella was zijn jongste spruit. Ze ging naar het gymnasium en behaalde goede resultaten. Zo goed, dat ze op een gerenommeerde Moskouse meisjesschool geschiedenis, filosofie en literatuur ging studeren. Maar ze wilde toneelspeelster worden, trad op en oogstte lof. In 1915 trouwde ze met Marc Chagall, die ze bij haar vriendin Thea had ontmoet. Vanaf die dag zou Chagall altijd rekening houden met de wijsheid en het inzicht van Bella. „Ik maakte geen schilderij af zonder haar ja of nee”, zou hij later schrijven. Veel van Chagalls schilderijen verbeelden Bella.
Het jonge paar vestigde zich in Frankrijk. Bella zag af van haar acteertalenten. Toch bleef ze altijd verlangen naar iets, zo noemde Chagall het later. Het moeten haar Joodse roots zijn geweest die haar deden besluiten een dagboek bij te houden. Ze voelde de behoefte „stamelend klanken neer te schrijven in mijn moedertaal, die ik niet meer gesproken heb sinds ik het ouderlijk huis verliet.”
Feestrituelen
Haar herinneringen aan vroeger schreef ze tussen 1935, het jaar waarin ze met Marc een reis maakte naar het land van hun jeugd, en 1944, het jaar waarin ze -in ballingschap in New York- overleed. In het eerste deel schetst zij in korte hoofdstukken het huiselijk leven in Vitebsk. Met name de feestrituelen zoals die toen in de besloten Joodse kring werden gevierd, komen aan bod. Ze doet dat in eenvoudige poëtische taal. Op die manier is zij een zuivere vertolker van de mythische sfeer van de tradities waarin zich haar kinderjaren afspeelden. „Een heel nieuwe moeder treedt nu op de kandelaars toe en steekt met een lucifer de ene kaars na de andere aan. Alle zeven kaarsen vlammen op. Ze werpen van onderaf een lichte glans over mama’s gezicht en deze slaat de ogen neer alsof ze droomt. Langzaam sluiten haar handen zich driemaal achtereen rond elk van de vlammen alsof ze haar eigen hart omhelst. De zorgen van een hele week smelten weg in het kaarslicht.”
Sjabbeskaarsen -de sabbatskaarsen van de zevenarmige kandelaar- vormen een cruciaal thema in het boek. Kaarsen brengen het licht en licht is heel belangrijk in de Joodse symboliek. „Als de moeder in haar gebed de ene naam na de andere noemt, vallen de namen in de vlam van de kaars. De Almachtige heeft ze gezegend.” En wie op Pasen (Pesach, het feest van de ongezuurde broden) de kaars laat doven, moet in het donker de weg zien te vinden.
We zien het licht bij Bella Chagall overal terug. In de binnenplaats, in het badhuis, op de sabbat, op Grote Verzoendag, op het Loofhuttenfeest, in de Chanoekalamp en op de feesten van Poerim tot Pesach. De Vreugde der Wet wordt beleefd als eenmaal in het jaar de kinderen in de synagoge zoveel pret mogen maken als ze willen.
Geïdealiseerd
In het tweede deel portretteert Bella haar ontluikende liefde voor de kunstenaar Marc Chagall. „Kom je morgen weer? Ik wil nog een schilderij maken. We zullen verder vliegen…” Haar vader, moeder, gasten en een treinreisje, het komt allemaal aan bod. Het zijn prachtige portretten van een verloren gegane wereld. Het is puur en zuiver - er komt nauwelijks een onvertogen woord in voor. Het is ook het beeld dat een volwassen vrouw over haar jeugd heeft. Onmiskenbaar is dat een geïdealiseerd beeld.
Haar stijl is, aldus Marc Chagall in een nawoord, de stijl van een Joodse bruid in de Joodse literatuur. „Ze schreef zoals ze leefde, zoals ze liefhad, zoals ze haar vrienden opnam. Haar woorden, haar zinnen lijken op de adem van de kleuren op het linnen.” Daarmee blijft ze voor Chagall „de Baschenka-Bellotska van de heuvel van Vitebsk die zich evenals de wolken, bomen en huizen in de Dwina spiegelt.”
Tragisch genoeg maakte Bella het einde van de Tweede Wereldoorlog niet mee. Ze overleed plotseling begin september 1944 en liet haar dochter Ida (1916) en een uiterst bedroefde echtgenoot achter. Hij stopte maandenlang met schilderen. Pas nadat hij Virginia Haggard had ontmoet, overwon hij zijn rouw en depressieve gevoelens. Marc Chagall hertrouwde in 1952 met Valentine Brodsky en overleed in 1985 in Frankrijk.
Repin
Van ”Brandende kaarsen” verschenen eerdere drukken, ook onder de titel ”Waarom staan die kaarsjes daar”. Uitgeverij Atlas nam het goede initiatief het dagboek nog een keer te laten verschijnen, met illustraties en een nawoord van Marc Chagall. Ondertussen eert Vitebsk de Chagalls nog steeds omdat zij de stad bekendheid gaven. Overigens eert Vitebsk ook Ilja Repin (1844-1930), de Oekraïense schilder die aan het einde van de 19e eeuw enige tijd in de omgeving van Vitebsk werkte en wiens werk tot begin april in het Groninger Museum is te zien. De Joodse wereld is in Vitebsk verdwenen, maar leeft voort in Bella’s huldebetoon aan haar vervlogen realiteit.