Overvloed
Jesaja 44:3a
„Want Ik zal water gieten op de dorstige en stromen op het droge.”
Deze rotssteen gaf niet alleen enige druppels, maar hele stromen water. Daardoor werd de dorst van het volk niet alleen gestild, maar daaruit gingen ook vele beken en rivieren door dorre plaatsen (Psalm 105:41). Daarvan kon het volk nog geruime tijd daarna drinken. Zo is ook de gewonde en geslagen Rotssteen des heils een rijke Fontein der levende wateren geworden, waaruit de gaven van de Heilige Geest niet druppelsgewijze vlieten, maar stroomsgewijze vloeien (Titus 3:6). Ja, deze gaven breiden zichzelf in de woestijnen en wildernissen uit (Jesaja 43:20), zodat het goede en de weldadigheid de gelovigen volgen, al de dagen huns levens (Ps. 23:6). Ja, zo’n rijke overvloed van deze wateren des levens is er voorhanden dat het gehele Israël Gods op zijn vreemdelingschap door de tijd naar de eeuwigheid genoeg te drinken heeft.
Van het water dat uit deze en naderhand ook uit een andere rotssteen vloeide, werden niet alleen de Israëlieten maar ook hun beesten gedrenkt (Numeri 20:8). Zo gaf dit te kennen dat de arme heidenen, die wegens hun natuurlijke wildheid en beestachtige ongeschiktheid door de profeten vaak met de dieren vergeleken worden, ook de gaven van de Heilige Geest deelachtig zouden worden (Handelingen 10:12, 15 en 44; Psalm 68:10-11). Zo wordt voorzegd: „Ik zal rivieren leggen in de wildernis, het gedierte des velds zal Mij eren” (Jesaja 43:19-20).
Johann Jakob Rambach, theoloog in Giessen (”Voorbeeld en tegenbeeld”, 1763)