Opinie

Zwervende kinderen door wensdenken in jeugdzorg en onderwijs

Zowel de transitie van de jeugdzorg als de Wet passend onderwijs was gebaseerd op wensdenken. Het resultaat: zwervende kinderen die soms zelfs in een bordeel terechtkomen. Beter kijken naar de praktijk en goed onderzoek kunnen ons voor missers behoeden, betoogt Peer van der Helm.

Peer van der Helm
10 July 2018 10:07Gewijzigd op 17 November 2020 04:19
„Mede door de overvolle klassen in het reguliere onderwijs konden leerkrachten complexe zorgleerlingen niet aan.” beeld iStock
„Mede door de overvolle klassen in het reguliere onderwijs konden leerkrachten complexe zorgleerlingen niet aan.” beeld iStock

In jeugdzorg en onderwijs zien we recent veel veranderingen die het gevolg zijn van grote wensen om alles beter te maken. Maar de maatschappelijke realiteit blijkt in de praktijk lastiger te veranderen. Het zou daarom enorm schelen als we veranderingen niet op basis van wensen (en de wens te bezuinigen) realiseerden, maar op basis van praktijkgericht onderzoek.

Het eerste voorbeeld betreft de transformatie in de jeugdhulp, die in 2015 begon. De wens was om de jeugdhulp dichter bij de mensen te brengen, meer preventief en met ”eigen kracht” te gaan werken en minder kinderen uit huis te plaatsen, en als dat niet kon kinderen vaker in een pleeggezin op te nemen.

Achter deze wens zat een tweede wens: bezuinigen, met name op de specialistische jeugdhulp, die te veel geld kostte.

Veel aannames die met deze wensen samenhingen waren nooit onderzocht, maar de tijdgeest liet de wensen in vervulling gaan. De aanname dat complexe problemen ambulant en met eigen kracht op te lossen zouden zijn, bleek echter voorbij te gaan aan het feit dat veel van deze problemen al generatieslang in de familie zaten (intergenerationele probleemoverdracht), een erfelijke component hebben en daardoor niet gemakkelijk op te lossen zijn.

Goedkoper werd het ook niet. De haastig ingestelde Transitie-autoriteit moest de tekorten bijpassen. Inmiddels sloten instellingen conform de wens van de wet hun deuren, maar de benodigde pleeggezinnen en gezinshuizen werden niet gevonden, omdat er geen rekening met een verhoogd aanbod was gehouden.

Sterker nog: veel pleegouders, maar ook gezinshuisouders, konden de kinderen met een complexe zorgvraag niet aan en zo zwierven de meest moeilijke kinderen van huis tot huis, iets wat niet bijdroeg aan herstel.

Weeffouten

We hebben aan circa 200 gezinshuisouders gevraagd hoeveel overplaatsingen hun kinderen op dat moment achter de rug hadden (een overplaatsing betekent ook een wisseling van school).

Het gemiddelde wordt gedrukt door een aantal kinderen dat als baby is opgevangen, maar het komt uit op 3,64 keer per kind, met een maximum van 24 overplaatsingen (18-jarige) en 20 overplaatsingen (11-jarige). Alicia uit de gelijknamige VPRO-documentaire was helaas geen uitzondering. Overal in het land worden momenteel op initiatief van de filmmakers discussiebijeenkomsten georganiseerd om nog meer Alicia’s te voorkomen.

Wanneer in januari 2018 een kritische evaluatie aan de Kamer wordt aangeboden, blijkt dat er in de wet nog veel weeffouten zitten. Daarna lanceert minister De Jonge meteen een actieplan vol goede wensen en goede bedoelingen, maar niet gebaseerd op praktijkgericht onderzoek en adequate financiering.

Inmiddels dreigen de specialistische voorzieningen hun deuren te moeten sluiten, omdat daarmee in de nieuwe Jeugdwet geen rekening was gehouden. Op 29 mei boden ondergetekende en Anke van Dijke van Fier een door veel betrokkenen ondertekend manifest aan de vaste Kamercommissie van VWS aan. De strekking daarvan was: investeer in specialistische voorzieningen en doe onderzoek naar de opvang en behandeling van de meest complexe kinderen (”Schaarse specialistische jeugdhulp onder druk”, nji.nl).

Vaak vertonen deze kinderen zeer ernstige gedragsproblemen, hebben ze een lichte verstandelijke beperking en zijn ze slachtoffer van loverboys. Als ze niet adequaat behandeld worden, belanden ze zeker op straat, in een gevangenis of in een bordeel.

Onder- en overschatting

Het tweede voorbeeld betreft de invoering van de Wet passend onderwijs (2012). De wens was dat ieder kind met een beperking of een probleem gewoon in de klas kon blijven zitten, desnoods met wat extra hulp. Ook hier zat een tweede wens achter om te bezuinigen, omdat het speciaal onderwijs te veel geld kostte. Veel aannames in deze wensen waren nooit onderzocht, maar de tijdgeest bepaalde dat de wet er kwam.

De belangrijkste aanname, dat kinderen in het reguliere onderwijs met een beetje extra hulp beter tot hun recht zouden komen, was niet gebaseerd op praktijkonderzoek. Daaruit bleek juist dat nogal wat kinderen die erg veel complexe problemen hadden ook dito zorg nodig hadden (en dus niet een beetje). Tevens zaten de klassen in het reguliere onderwijs zo overvol dat leerkrachten complexe zorgleerlingen niet aankonden, ook omdat ze daarvoor niet waren opgeleid.

Er was dus sprake van onderschatting van de problematiek en een overschatting van wat het reguliere onderwijs aankon. Inmiddels stroomt in de meeste regio’s het speciaal onderwijs weer vol, maar wel met kinderen met forse gedragsproblemen die na veel reguliere scholen in een crisissituatie in het speciaal onderwijs terechtkomen, met alle bijkomende schade en problemen. In mei promoveerde Inge Zweers op een proefschrift waaruit bleek dat zulke kinderen in het speciaal onderwijs beter tot hun recht kwamen dan in het reguliere onderwijs.

Proeftuinen

Waarschijnlijk brengt het terugdraaien van de veranderingen, als dat al mogelijk zou zijn, de kinderen met zeer complexe problemen nog verder in het nauw. Wat we wel kunnen doen, is beter luisteren naar ervaringen uit de beroepspraktijk (scholen, leerkrachten, maatschappelijk werk, medewerkers in specialistische instellingen, pleeg- en gezinshuisouders) en praktijkgericht onderzoek doen, voordat we een wens doen. Er bestaat niet voor niets een ”empirische cyclus”, ook wel Plan-Do-Check-Act-cyclus genoemd.

Laten we, voordat we een oplossing verzinnen, beginnen met een plan dat gebaseerd is op ervaringen uit de praktijk en dito onderzoek. Vervolgens moeten we niet meteen ”Hoera!” roepen en onze plannen grootschalig uitrollen (en vervolgens weer grootschalig inrollen). Laten we die plannen in kleine proeftuinen uitproberen, evalueren en bijstellen. Reken er wel op dat dit veel extra geld kost.

De auteur is lector residentiële jeugdzorg bij het Expertisecentrum Jeugd aan de Hogeschool van Leiden. Bron: socialevraagstukken.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer